In
de Gîtâ heeft de goddelijke Leraar
verlangen en boosheid 'analam' genoemd,
letterlijk: vuur. Zelfs wanneer het zich op een
afstand van je bevindt, bestaat het gevaar dat je door
het vuur schade oploopt. Is dit al het geval voor een
vuur dat daarbuiten brandt, des te voorzichtiger moet
je zijn met het vuur dat in je eigen hart woedt. Dit
vuur van verlangen en boosheid is bijzonder goed in
staat om alle menselijke eigenschappen te vernietigen,
de goddelijke vonk in je te onderdrukken en alleen de
demonische natuur in je te laten voortwoeden. De
meeste wereldse zaken hebben vast omschreven grenzen,
maar aan de honger van dit vuur zijn absoluut geen
grenzen. Het heeft een gulzige honger die geen einde
kent. Wat voor brandstof je het vuur ook geeft, hout,
olie of iets anders, het is nooit genoeg. Maar zelfs
de meest verwoestende brand dooft uit als de brandstof
is opgebruikt, terwijl dit vuur van begeerte en
boosheid een dergelijke beperking niet kent. Het
brandt niet op. Het is niet te verzadigen. Het woord
'alam' betekent tevredenheid en 'analam'
betekent het volledig ontbreken van tevredenheid. Dit
vuur van verlangen en boosheid is 'analam' en
kent geen enkele tevredenheid.
Gegeven
dat dit nu eenmaal de aard is van vuur, is er dan toch
een manier om het onder controle te krijgen? De Heer
verklaarde in de Gîtâ: 'Je kunt
boosheid overwinnen met liefde en je kunt verlangen
overwinnen door zelfverloochening en opoffering.' Daar
waar liefde is, kan geen boosheid zijn. Als je je
liefde ontwikkelt, dan kunnen haat en boosheid in je
hart geen plaats meer krijgen en er geen wortel meer
schieten. Het hart is als een eenpersoons leunstoel;
er kan zich slechts één eigenschap in
nestelen. Het laat voor een ander die zich ook wil
installeren geen plaats. Een toegewijde moet al zijn
krachten inzetten om alleen liefde in zijn hart te
laten wonen.
Als
je boosheid door liefde wilt overwinnen, moet je je
liefde zo stralend mogelijk ontplooien. Liefde is
altijd bereid om vrijelijk uit te stromen en de
gebreken en zwakheden van anderen over het hoofd te
zien. Liefde heeft deze bijzondere eigenschap; ze
leeft door te geven en te vergeven, terwijl het kleine
ego leeft van krijgen en vergeten. Daar waar liefde
is, is geen plaats voor egoïsme en daar waar
egoïsme is, zal de liefde niet wonen. Er is
absoluut niets ter wereld dat je niet kunt bereiken
als je dit liefdesprineipe uitstraalt. Met liefde kun
je alle hindernissen overwinnen. Wil je daarom de
boosheid volledig overwinnen, dan moet je je hart
vullen met liefde en de liefde tot de belangrijkste
kracht in je leven maken. Op het moment dat je herkent
dat de bewoner van je hart de bewoner is van ieder
hart, dat de geliefde Heer die je vereert en die
gezeten is op de troon van het hart, ook woont in
ieder ander hart, dan is er geen ruimte meer om te
haten of boos te zijn op wie ook ter wereld. Als
dezelfde Heer in ieder hart woont, hoe kun je dan met
minachting op een ander neerkijken? Dompel jezelf
daarom helemaal onder in deze bron van liefde en
vestig haar onuitwisbaar in je hart.
Swami
heeft al eerder opgemerkt dat liefde als gedachte
wordt tot waarheid, als liefde in je handelingen
doordringt, worden je daden tot dharma, als je
gevoelens doortrokken zijn van liefde, wordt je hart
gevuld met de hoogste vrede en als je je begrip en je
verstand laat leiden door liefde, dan wordt je
intelligentie doordrongen met geweldloosheid. Daarom
is liefde gelijk aan waarheid, rechtschapenheid, vrede
en geweldloosheid. Al deze grootse eigenschappen
hebben liefde als onderstroom. Als je gedachten niet
met liefde zijn gevuld, dan zal er geen waarheid zijn.
Als je handelen niet gedreven wordt door liefde, is er
geen dharma. Als je geen liefde in je hart
voelt, zal er geen vrede zijn. En als je je begrip
niet baseert op liefde, dan zal de geweldloosheid zich
niet in je denken kunnen vestigen. Zoals suiker de
basis is van allerlei snoepgoed, zo is liefde de
basisgrondstof voor sathya, dharma,
shanti en ahimsa. Liefde is de
goddelijkheid zelf. Liefde is God en God is liefde.
Liefde is de goddelijke kracht die alles in beweging
zet. Met liefde kun je gemakkelijk haat en boosheid
overwinnen. Leef daarom altijd in liefde.
Boosheid
kan de bron zijn van talrijke moeilijkheden en je voor
ontelbare problemen stellen. Zij vernietigt je
waardigheid en ondermijnt het principe van
menselijkheid dat in je woont. Boosheid komt eerst in
een heel subtiele vorm en dringt dan langzaam door in
alles. Boosheid zal aanvankelijk, bij eerste
binnenkomst, slechts om weinig ruimte vragen. 'Geef me
alleen maar een klein plekje om te gaan zitten', zegt
ze. Als ze zich eenmaal heeft geïnstalleerd zegt
ze: 'Nu kan ik wel wat ruimte maken om te blijven
slapen.' Maar je moet zulke slechte karaktertrekken
geen enkele ruimte in je hart gunnen. Als je de
boosheid eenmaal toelaat, kun je die onmogelijk weer
kwijtraken. Zelfs als je er vriendschap mee sluit en
haar 50.000 roepies geeft, zal zij je niet verlaten.
Zij is een erg gevaarlijk gif dat niet de minste kans
mag hebben om vaste voet in je te krijgen.
In
een auto gaat het rode remlicht branden om te
waarschuwen dat de auto gaat stoppen. Zo worden
voordat je in woede uitbarst ook je ogen rood,
beginnen je lippen te trillen en je
lichaamstemperatuur loopt op. Zodra een van die
symptomen merkbaar wordt, kun je het beste de plaats
waar je je bevindt onmiddellijk verlaten en op een
stille plek gaan zitten totdat je weer rustig wordt.
Zoals gisteren al werd opgemerkt, kun je ook een koud
bad nemen. Als boosheid eenmaal in woorden is gevat,
kan dat later tot eindeloze verwikkelingen en
problemen leiden. Zelfs als je boosheid
gerechtvaardigd is en je opkomt voor de waarheid, moet
je nog leren hoe je die waarheid op een vriendelijke
manier kunt formuleren; op een zachte manier of op
zo'n acceptabele manier dat die ander het wil
aanvaarden en het hem op geen enkele wijze kwetst.
Iedere toegewijde moet daarom leren om zijn boosheid
onder controle te krijgen door liefde te ontwikkelen
en zijn hart daarmee te doordrenken.
Laten
we verder eens kijken hoe je met verlangens om moet
gaan. Om verlangens te overwinnen moet je een
opofferende aard ontwikkelen; je moet je bezighouden
met verzaking. Verzaking of afstand doen betekent niet
dat je je gezin opgeeft en naar het woud trekt. Er
wordt ook niet van je verlangd dat je alles opgeeft
wat je bezit en sannyâsî (discipel)
wordt. Als je eenmaal hebt beseft hoe gebrekkig dingen
kunnen zijn, als je eenmaal inziet hoe vergankelijk en
waardeloos ze blijken te zijn voor het bereiken van je
doel, zul je er als vanzelf niet meer naar verlangen.
Er is bijvoorbeeld een bepaald soort voedsel waar je
bijzonder veel van houdt, je hebt verscheidene
gerechten van dit voedsel voor je staan en je staat op
het punt om met smaak te gaan eten. Dan komt
plotseling de kok en zegt: 'Mensen, eet dit gerecht
alstublieft niet, want er is een giftige hagedis in
gevallen en die ligt er nu dood in.' Zodra je dit
hoort en beseft hoe gevaarlijk het voedsel is dat je
net wilde eten, wil je het onder geen beding meer
opeten, hoezeer je je van tevoren ook op het gerecht
verheugd hebt en ernaar hebt uitgezien.
Op
dezelfde manier moet je het wezen van alle wereldse
dingen ook leren inzien. Ze zijn voortdurend aan
veranderingen onderhevig en eens zullen ze niet meer
bestaan. Als je dit eenmaal weet, hoe kun je ze dan
enthousiast blijven vergaren en proberen er blijvende
vreugde aan te ontlenen? Voedsel is slechts het
medicijn voor de ziekte die honger heet. Hoe kan het
ooit een luxe zijn waarmee je jezelf kunt verwennen?
Als je ziek bent en je krijgt medicijnen, weiger je ze
dan als ze niet smakelijk zijn? Besef daarom dat de
dingen die je gebruikt in de wereld slechts medicijnen
zijn tegen de ziektes waaraan je lijdt.
Als
de ziekte afneemt zijn er minder medicijnen nodig. Als
je gezond bent hoef je helemaal geen medicijnen te
slikken, maar als je ziek bent, moet je wel de juiste
nemen die je zullen genezen. Je kunt niet weigeren om
de medicijnen te nemen alleen maar omdat ze niet
lekker smaken en dan toch nog hopen op beterschap. Nu
hol je achter allerlei aantrekkelijke en smakelijke
dingen aan die je ziekte verergeren in plaats van
genezen. Je verheugt je dat je zo veel genoegens in de
wereld hebt ontdekt, dat je een heel gelukkig leven
leidt en kunt genieten van veel dingen die je gemak en
vreugde sehijnen te geven. Maar dat zijn geen echte
genoegens, want in de toekomst zul je zeker de
gevolgen onder ogen moeten zien van het toegeven aan
al de dingen waar je nu mee bezig bent.
Kijk eens naar een reusachtige boom waarvan de takken
overladen zijn met bloemen en vruchten. Het is een
indrukwekkend grote en aantrekkelijke boom. Op zekere
dag begint deze boom op te drogen en de bloesems
vallen af. Komt dit door gebrek aan water of mest?
Heeft men verzuimd hem voedsel te geven? Neen, de
wortels zijn aangetast door een soort ongedierte dat
volop bezig is om deze mooie boom te vernietigen. Door
de wortels komt het ongedierte binnen en begint deze
reusachtige boom op te eten. Als je dus eenmaal dit
ongedierte, verlangen en haat, je hart laat
binnenkomen, dan ben je op een dag zomaar ineens een
wrak. Dit staat absoluut vast.
In
de materiële wereld denk je dat een rijke man een
erg belangrijk iemand is, maar in de wereld van de
geest is materiële rijkdom van geen waarde.
Naastenliefde is een eigenschap die veel groter
is dan alle bezit dat hoort bij rijkdom. Zonder
naastenliefde heeft rijkdom op zich geen enkele
waarde. Je hebt vier erfgenamen die elk aanspraak
maken op je bezit. De eerste is naastenliefde.
De tweede is de overheid. De derde is de
dief. En de vierde is het vuur. Elk
denkt dat hij je rijkdom zal erven, maar als je al je
rijkdom in bezit zou geven aan de eerste zoon,
naastenliefde, dan krijgen de anderen hun deel niet.
Als je rijkelijk veel besteedt aan naastenliefde, dan
zul je merken dat de andere gegadigden groot respect
voor die beslissing tonen; ze zullen hun eigen
vorderingen dan niet doorzetten.
We
weten bijvoorbeeld dat de overheid je een vrijstelling
van inkomstenbelasting geeft als je aan liefdadigheid
doet. Zelfs het vuur wordt wat bang voor je en dieven
zullen je met rust laten. Als je dus je geld besteedt
aan de naastenliefde, die je kunt beschouwen als je
oudste zoon en je natuurlijke erfgenaam, dan zullen de
anderen, die anders zouden pogen om je bezit voor zich
op te eisen, je daden respecteren en zich er niet mee
bemoeien. Maar als je rijk bent en niet aan
liefdadigheid doet, dan laat de dief het oog op je
vallen en ook de overheid zal proberen je te pakken te
nemen en je rijkdom voor zich gaan opeisen. Als je
deze twee toevallig kunt ontlopen dan zal het vuur op
een dag al je bezittingen komen vernietigen. Daarom
komt de Gîtâ tot de slotsom dat
niet rijkdom maar naastenliefde van werkelijk
belang is.
Op
gelijke wijze is bij de mens niet zijn vermogen om
goed te kunnen spreken belangrijk, maar het
waarheidsgehalte van zijn woorden. Als er geen
waarheid is in wat je zegt, dan verliest alles wat je
zegt zijn waarde. De Gîtâ heeft ook
verklaard dat niet het leven op zich van belang is,
maar het bezit van een goed karakter. Een leven
zonder goed karakter is nutteloos. Jullie moeten je
door karakterontwikkeling een goede reputatie
verwerven, zodat je alle edele menselijke
eigenschappen kunt uitstralen. De belangrijkste plicht
is goede gedachten te koesteren, je goed te gedragen,
goede woorden te spreken en een goed leven te leiden.
Jullie moeten erg voorzichtig zijn met je woorden en
met je handelingen, zodat je nooit een slechte
reputatie krijgt. In plaats van honderd jaar lang het
leven te leiden van een kraai, die leeft van het afval
van anderen, kun je beter een paar ogenblikken leven
als een zwaan met een onbezoedelde naam en een
karakter zonder blaam. In de Gîtâ
heet zo'n schitterende ziel, waarvan het leven vervuld
is van goedheid, een paramahamsa,
een heilige zwaan die reinheid en volmaaktheid
uitstraalt.
Goede
handelingen zijn van veel meer belang dan
lichaamskracht. Een lichaam dat niet wordt gebruikt om
anderen te dienen is een lijk. Gebruik je lichaam in
dienst van de mensheid en niet alleen voor het
vervullen van je egoïstische behoeften.
Tegenwoordig wordt men bij alles wat men denkt of
spreekt in de eerste plaats gedreven door
egoïsme. Om deze neiging te overwinnen moet je
voortdurend zoeken naar kansen om anderen te helpen en
om het beginsel van dienstbaarheid in jezelf tot
ontwikkeling te brengen. Dan ondergaat de hele
mensheid eveneens de zegening van je goede daden.
De geboorte als mens verkrijgt men slechts met
grote moeite [zie ook S.B.
10.51: 46
& 10.85:
16].
Jullie moeten dan ook ruim de tijd nemen om te
overleggen hoe je het beste gebruik kunt maken van dit
zeldzame leven dat je hebt ontvangen. Ook moeten
jullie goede gewoontes aanleren. Zwakheden als
begeerte en boosheid, die je gouden kans laten
voorbijgaan, kun je daarmee overwinnen. Hoe kun je het
beste de diep ingesleten slechte gewoontes overwinnen
en ze vervangen door goede? Kijk eens naar dit
voorbeeld.
Op
een dag komt er bij toeval een prachtige hond naar
je huis en je weet niet van wie hij is. Het is zo'n
aardig beest dat je hem een beetje eten geeft om
hem enige tijd bij je te houden en van zijn
gezelschap te genieten. De volgende dag komt hij op
ongeveer dezelfde tijd en weer geef je hem te eten
en je bent blij dat hij komt. Zo komt hij iedere
dag terug voor zijn eten en geleidelijk neemt de
gehechtheid toe. De hond bezoekt je huis nu
regelmatig en blijft er steeds langer. Op een dag
merk je dat hij niet meer weggaat; hij blijft vanaf
dat ogenblik gewoon bij je wonen. Maar het geluk
dat je ervaart door naar lichamelijke schoonheid te
kijken duurt niet erg lang; als schoonheid niet
langer gepaard gaat met een gevoel van vreugde,
wordt zij onaangenaam voor je. In het geval van de
hond krijg je er al gauw genoeg van dat hij
voortdurend om je heen is en je gaat dus een middel
zoeken om van hem af te komen. Om te beginnen moet
je jezelf afvragen waarom de hond zo aan je gehecht
is geraakt en nu in je huis woont. Het is omdat je
hem vanaf de eerste dag regelmatig gevoed hebt, je
hebt hem ook geaaid, bewonderd en veel aandacht
geschonken. Deze dagelijkse herhaling heeft de band
tussen jou en de hond geschapen. Nu moet je een
nieuwe regelmatige praktijk (abhyâsa)
ontwikkelen, die deze band moet verbreken en je zal
helpen je van het dier te ontdoen.
Het
meest geschikt hiervoor is het omkeren van het
oorspronkelijke proces dat de gehechtheid heeft
geschapen en het object zo dierbaar voor je heeft
gemaakt. [Zie ook S.B.
10.84: 54]
In
het geval van de hond: als hij gedurende enkele dagen
geen voedsel krijgt en niemand zich met hem bemoeit of
hem zelfs de geringste aandacht schenkt, zal hij
spoedig uit zichzelf weggaan. Het gaat dus om de
gewoontevorming; door gewoonte heb je zekere
gehechtheden en onwenselijke eigenschappen ontwikkeld
en door gewoonte kun je ze veranderen. In de
Bhagavad Gîtâ staat dat de
gewoonte, het regelmatig doen, het begin is van alles.
In het twaalfde vers van het hoofdstuk over
bhakti yoga staat: 'Door gewoonte zul je in
staat zijn kennis te verkrijgen, door kennis zul je
beter gaan mediteren, door meditatie zul je
offervaardigheid ontwikkelen en alleen door
offervaardigheid krijg je innerlijke vrede.' Het
begint daarom allemaal met abhyâsa of
voortdurende oefening.
Gedurende
vele levens ben je bekoord door schoonheid en heb je
je ingelaten met begeerte en boosheid, waardoor deze
passies diepe sporen in je hart hebben getrokken. Nu
ben je een slaaf van je verlangens geworden. Woorden
alleen volstaan niet om ervan los te komen. Nadat
gehechtheid al zo lang een gewoonte is geworden,
hebben deze negatieve eigenschappen zulke sterke
wortels ontwikkeld dat ze zelfs als je ze aan de
oppervlakte afsnijdt, steeds opnieuw zullen
ontspruiten. Als verlangen een geïntegreerd deel
van je is geworden, kun je alleen van deze
diepgewortelde kwaal verlost worden door omkering van
het proces: door onthechting en 'loslaten' te oefenen.
In het begin zijn verlangens buitengewoon
aantrekkelijk en zoet. Na enige tijd krijg je er een
afkeer van, maar dan is het al heel moeilijk en in
werkelijkheid haast onmogelijk om er van af te komen.
Het is daarom het beste om al vanaf het eerste begin
onthechting en 'loslaten' als deel van je karakter tot
ontwikkeling te brengen en geen plaats te geven of
belang te hechten aan verlangens. Zonder dat je die
houding van opofferingsgezindheid hebt en ook de
weerstand tegen verlangens, zul je niet gereed zijn om
de genade van de Heer te ontvangen.
Een
os of een paard die niet te beteugelen zijn, een wagen
zonder remmen of een leven dat niet gebaseerd is op de
beheersing van de zintuigen, zijn allemaal gevaarlijk.
Beheersing van de zintuigen is erg belangrijk. In de
Yoga
Sûtra's
wijst Patañjali er op hoe nodig het is
om een geest die geneigd is alle richtingen op te
gaan, de verlangens achterna, onder strenge controle
te houden. De geest en de zintuigen moeten binnen
vaste grenzen gehouden worden. Zelfs geluk dat
bepaalde grenzen te buiten gaat, kan gevaarlijk zijn.
Er is voor alles een grens; gezond functioneren kan
alleen binnen een zeker bereik.
De
normale lichaamstemperatuur is 37°C; als ze ook
maar een graad omhoog gaat, is er sprake van een
ziekte. Alleen als ze zich op het juiste niveau
bevindt, is er sprake van een gezond lichaam. Zo is
ook je bloeddruk normaal bij 120/80. Als de bloeddruk
stijgt tot 150/90, duidt dit op een abnormale toestand
van het lichaam die kan wijzen op een ziekte. Evenzo
moet de hartslag rond de 75 liggen; als ze toeneemt,
is dat het begin van een ziekte. Hetzelfde geldt voor
je ogen; er is een bepaalde hoeveelheid licht die
hoort bij het gezond functioneren. Als het licht te
fel is, kunnen de ogen niet zien en worden ze
beschadigd. Dit geldt ook voor de oren; een bepaalde
hoeveelheid geluid is gezond. Als het geluid die grens
overschrijdt, wat kan gebeuren dichtbij een vliegtuig,
een trein of een luidspreker, zal het gehoor worden
aangetast.
We
zien dat het leven zoiets is als een kleine, beperkte
onderneming. Als je onbeperkt zaken wilt doen met deze
beperkte onderneming, zal veel smart en pijn je deel
worden. Je moet daarom beperkingen aanbrengen in je
gedrag en een leven leiden dat zich afspeelt binnen
bepaalde voorgeschreven grenzen. Dit kan ook
discipline genoemd worden. Discipline is in het
bijzonder nodig voor de spirituele vooruitgang van een
persoon; zonder discipline is iemand waarschijnlijk
niet meer dan een dier. Maar ook discipline moet
binnen zekere grenzen beoefend worden; het is zelfs
noodzakelijk om je discipline aan beperkingen te
onderwerpen als je van het leven wilt genieten. Je
ziet dat er voor alles een grens en een beperking is.
Als je binnen deze grenzen blijft, brengt het leven je
niet in moeilijkheden.
Het is noodzakelijk dat je echt aandacht schenkt aan
deze twee vreselijke vijanden van de mensen: begeerte
(kama) en boosheid (krodha) en deze
volledig leert beheersen. Deze vijanden bevinden zich
niet buiten je; het zijn innerlijke vijanden. Als je
wordt verslagen door je innerlijke vijanden, hoe kun
je dan ooit hopen je vijanden buiten je te overwinnen?
Maar als je deze innerlijke vijanden eenmaal onder
voortdurende controle hebt, zijn je andere vijanden
heel gemakkelijk te verslaan. De Bhagavad
Gîtâ leert ons dat verlangen en
boosheid de belangrijkste hindernissen voor bevrijding
zijn. Het is dus van absoluut belang dat ze worden
beteugeld. In de komende dagen zullen we enkele andere
vijanden onder de loep nemen die je vooruitgang in de
weg staan, zoals jaloezie en gierigheid.