Als je de gebreken en zwakheden van de aardse
dingen onderkent, verlies je al spoedig het verlangen om ze te
bezitten. De geest is zeer sterk en wispelturig; hij gaat zeer
vastberaden zijn eigen weg. Arjuna bad Krishna om hulp
bij het beheersen van zijn geest. Hij verzuchtte: 'O Heer, de geest is
erg sterk en eigenzinnig.' Krishna antwoordde: 'Arjuna, als je
je oefent in onthechting, zul je je geest zeker onder controle leren
krijgen.'
De geest is te vergelijken met
de Peepal-boom. De Peepal-bladeren trillen altijd, of er wind is of
niet. Zo is ook de geest altijd ongedurig en weifelend. Behalve
weifelend is de geest toch ook sterk en koppig. Neem bijvoorbeeld een
olifant; die is ook erg sterk en kan bovendien wreed zijn [als het dier
wordt getergd]. Met behulp van een prikstok kun je het dier echter
onder controle krijgen. Een paard staat zelden stil; dat is dan ook de
reden waarom het de naam 'ashok' heeft gekregen, wat onvastheid
betekent. Het beweegt voortdurend zijn benen, oren, hoofd of zijn
staart. Doordat het onstandvastig is, zal het eerst de ene richting
opgaan en dan weer een andere; maar met een bit is het te beteugelen en
te sturen in de richting die de berijder wil. Een derde voorbeeld is de
aap, die overal rondzwerft en het toonbeeld is van onstandvastigheid en
wispelturigheid; maar door oefening is ook hij in bedwang te krijgen.
Zoals je met een prikstok een olifant kunt beheersen, en je met een bit
een paard kunt beheersen dat nerveus en onevenwichtig is en je eveneens
door oefening zelfs een aap kunt temmen, zo kan de geest die ook sterk
en wispelturig is op dezelfde manier onder controle gebracht worden
door onthechting (vairagya) en voortdurende oefening (abhyâsa) [zie ook B.G. 6: 33-34].
Onthechting betekent het besef
dat alles tijdelijk is. Hierdoor wordt verhinderd dat de geest zich
hecht aan die vergankelijke dingen. Het wil niet noodzakelijkerwijs
zeggen dat je van die dingen walgt of ze haat. Je kunt de zaken uit de
wereld van de verschijnselen niet volledig opgeven. Je kunt echter je
gevoel van 'mijn', van bezit, opgeven. Als je dat eenmaal hebt gedaan,
kun je van al die verschillende dingen in de wereld blijven genieten;
ze zullen je dan geen kwaad doen. In de wereld van de verschijnselen
ondergaat ieder ding, iedere persoon en iedere zaak, veranderingen. De
wereld bestaat uit zes hoofdtypen van verandering: geboorte, groei,
volle wasdom, verval, aftakeling en dood. Dat zijn de veranderingen
waaraan alle dingen onderworpen zijn. Het is wel heel dwaas om jezelf
wijs te maken dat deze vergankelijke, tijdelijke wereld eigenlijk
blijvend is en je te hechten aan de veelsoortige vormen die zij bevat.
In de tempel van Vishnu
zie je altijd afbeeldingen van Garuda, de adelaar. In de tempel van S'iva vind je afbeeldingen van Nandi,
de stier. In de tempel van Râma zie je Hanumân,
de aap. Deze laten je allemaal de juiste wijze van gehechtheid zien:
gehecht zijn aan de Heer die blijvend is en onthecht raken van de
wereld die vergankelijk is. De concentratie van Nandi, Garuda
en Hanumân is volledig gericht op de voeten van de Heer;
ze zien alleen de Heer, niet de wereld. De betekenis van deze
afbeeldingen is dat je je niet moet bekommeren om het vergankelijke,
maar dat je altijd geconcentreerd moet blijven denken aan het altijd
aanwezige, dat de Heer Zelf is. Als je eenmaal de gebreken van de
dingen inziet, hun vergankelijkheid en tijdelijkheid hebt beseft, dan
gaat beetje bij beetje je verlangen verloren om ze te bezitten. In een
aantal verhalen wordt aangetoond dat heersers die grote rijkdom ter
beschikking hadden en alle luxe en eigendommen bezaten die men zich kan
dromen, daar niet veel vreugde of gemoedsrust uit konden putten. Om
gemoedsrust te krijgen, gingen ze naar het woud en deden boete. Zo
verkregen ze uiteindelijk de vervulling en de innerlijke vertroosting
waarnaar ze zo vurig hadden verlangd.
Onthechting houdt meer in dan
alleen de erkenning dat de dingen vol gebreken en zwakheden zijn
vanwege hun vergankelijke natuur. Onthechting houdt ook in dat je de
positieve eigenschap bezit om het uiterste te halen uit de dingen van
de wereld. Je moet er altijd naar streven om van iets zo goed mogelijk
gebruik te maken en het te waarderen voor wat het is. Als je alleen
maar de beperkingen ziet en het verdriet die wereldse dingen
veroorzaken, dan verschaft je dat weinig vreugde. Je moet ook weten hoe
je ze goed kunt gebruiken om je plicht in deze wereld te doen; dan zul
je wel enige voldoening smaken. In ruimere zin bestaat de ware
onthechting uit het werkelijk opgeven van aardse smart en het verwerven
van de gelukzaligheid van het âtma. Familie, echtgenoot,
kinderen en bezittingen opgeven en dan naar het woud gaan, kan geen
onthechting genoemd worden. Onthechting is het besef dat alle dingen in
wezen zwakke kanten hebben, maar ook het aanvaarden van hun positieve
en sterke punten.
Als je in moeilijkheden komt,
of deze nu van lichamelijke, geestelijke, financiële of andere
aard zijn, kan er een gevoel van onthechting in je opkomen ten opzichte
van de dingen die deze toestand hebben veroorzaakt. Dit is heel
natuurlijk. Veronderstel bijvoorbeeld dat iemand sterft en dat zijn
lichaam naar de verbrandingsplaats wordt gebracht om te worden
gecremeerd. Als je naar zoiets staat te kijken, ontstaat er een zekere
onthechting en je filosofeert erover dat het lichaam eens ten einde zal
komen. Maar die onthechting is iets tijdelijks, een vluchtig gevoel;
het kan niet worden beschouwd als werkelijke vairagya.
Nog een ander voorbeeld: een
moeder is aan het bevallen. Ze is niet in staat om de pijn te verdragen
en schreeuwt dat ze liever sterven wil. Ook dit is geen werkelijke
onthechting. Zodra de baby is geboren, en veronderstel dat het een
meisje is, dan wil ze onmiddellijk de volgende keer een jongen hebben.
Een gelijke situatie ontstaat wanneer iemands wensen niet in vervulling
gaan; ook hier ontwikkelt hij een bepaald soort onthechting. Al deze
reacties zijn tijdelijk; blijvende onthechting is iets totaal anders.
Een andere manier om over
blijvende onthechting te spreken is om het diepe onthechting te noemen,
in tegenstelling tot oppervlakkige of zwakke onthechting. Iemand kan
besloten hebben om op pelgrimstocht naar een van de heilige plaatsen in
India te gaan, maar dan komt er een sterke neiging om de reis uit te
stellen tot de volgende maand. Als het iets goeds is, zoals het gaan op
pelgrimstocht, is men geneigd het uit te stellen. Als het daarentegen
iets slechts is, doet men het liever onmiddellijk, ter plekke, zonder
tijd te verspillen. Mensen getroosten zich in het algemeen niet veel
moeite om goede daden te volbrengen. Dit kan worden opgevat als een
oppervlakkige vorm van onthechting, waarbij je geneigd bent om goede
voornemens en het volbrengen van goede daden uit te stellen. Maar zulk
gedrag zal je niet helpen om je spirituele doel te bereiken. Het is de
diepe vairagya, diepe onthechting, die bepalend is voor je
vooruitgang op de spirituele weg.
Als je tot de conclusie bent
gekomen dat een bepaalde activiteit goed en geheiligd is, moet je haar
niet uitstellen. Je moet haar onmiddellijk uitvoeren en erop toezien
dat deze goede daad succesvol wordt uitgevoerd. Dit was de koninklijke
weg, die Boeddha voor iedereen had vastgesteld. Toen Gautama
Boeddha zich eenmaal had gerealiseerd dat het lichaam tijdelijk
was, dat geen van de wereldlijke dingen zou blijven bestaan, nam hij
het besluit om de onveranderlijke waarheid vast te stellen en te
ontdekken. Hij gaf zijn familie en zijn koninkrijk op en trok het woud
in om de hoogste waarheid te verwerkelijken.
Er was nog een groot
heerser die een sterk gevoel voor opoffering en onthechting bezat; zijn
naam was Harischandra. Hij was een keizer, maar desondanks werd hij
door ongelukkige omstandigheden de opzichter van een crematieplaats. Op
de eerste dag dat Harischandra zijn werk op de crematieplaats deed werd
het lichaam van een rijke man daarheen gebracht door een groot aantal
vrienden. Ze brachten het lichaam, ontstaken het vuur en gingen
onmiddellijk terug naar huis. Gewoonlijk wordt er, als het lichaam in
brand wordt gestoken, een gewicht op gezet omdat anders het lichaam,
zodra het heet wordt, zich spant alsof het overeind komt en daarna weer
terugvalt. Harischandra bleef die dag alleen op de begraafplaats
achter; er waren geen vrienden of familieleden van de dode
achtergebleven om bij het lichaam te waken. Harischandra naderde om wat
meer brandstof op het vuur te doen. Plotseling zag hij dat het lichaam
zich oprichtte. Hij was verrast en ging er nog dichter naartoe om het
beter te kunnen zien. Toen Harischandra de brandstapel naderde, zag hij
dat het lichaam uit zichzelf weer was gaan liggen. Een moment dacht hij
dat de man nog leefde. Het was alsof hij overeind zat en zijn verwanten
en vrienden zocht, maar toen realiseerde Harischandra zich dat de hele
gebeurtenis slechts een tijdelijke illusie was omdat het lichaam tot
leven gebracht leek te zijn door de hitte van het vuur. Harischandra
dacht bij zichzelf: Op dezelfde manier als ik ten onrechte aannam dat
deze man nog leefde, dacht ik dat deze wereld echt was. Maar zij is
onecht, ze wekt slechts een illusie van de werkelijkheid. Harischandra
beklaagde de rijke man wiens lichaam daar gebracht was, omdat hij geen
verwanten of vrienden had die tot het eind bij zijn lichaam bleven. Hij
bedacht dat, wat zijn positie ook mocht zijn geweest of hoe rijk hij
ook mocht zijn geweest, zelfs zijn vrouw of kinderen na zijn dood geen
band meer met hem voelden. Uit deze ervaring ontwikkelde Harischandra een diep
gevoel van onthechting ten opzichte van de dingen en vormen van de
wereld [zie ook Wikipedia over Harischandra en Freeindia over hem].
Iedere dag vinden er op ieder
moment veranderingen plaats in al het geschapene. Deze veranderingen
zijn niet kunstmatig; ze zijn evenmin denkbeeldig. Ze zijn natuurlijk
en eigen aan de aard van de dingen. Als je eenmaal herkent dat de
wereld in wezen het toneel is van het voortdurend en op een natuurlijke
wijze plaatsvinden van veranderingen en dat verandering eigen is aan de
diepste aard der wereldse dingen, dan zul je verlost worden van het
lijden. Iedereen die zich realiseert dat er een dodelijk gif zit in de
tanden van een gifslang, zal niet nonchalant dichterbij komen. Als je
een schorpioen ziet naderen met opgerichte giftige staart, klaar om toe
te slaan, zou je dan niet wegrennen? Alleen een klein onschuldig kind
of iemand die totaal van niets weet zal ernaartoe gaan, gestoken worden
en sterven. Je probeert dus wel uit alle macht een giftig dier te
ontwijken, omdat je weet hoe gevaarlijk het is. Zo zou je ook alles
doen om gehechtheid aan wereldse dingen te vermijden als je wist hoe
gevaarlijk zij waren.
Het lijden gaat gepaard met
toenemende gehechtheid en vervolgens gedesillusioneerd raken, als er
onvermijdelijk veranderingen plaatsvinden. De Heer heeft in de Gîtâ
geleerd dat je in plaats van dit lijden te ondergaan, veel beter vanaf
het eerste begin onaangedaan kunt blijven voor de dingen en
gebeurtenissen om je heen. Nu blijf je maar veel zaken organiseren en
je hechten aan veel dingen om wat kortstondige vreugde te beleven. Je
put jezelf uit met denken en organiseren: 'Ik moet dit doen, ik moet
dat doen' of 'ik kan beter dit doen dan dat' en je raakt verwikkeld in
talloze ondernemingen en activiteiten. Maar later zul je de gevolgen
van al deze handelingen moeten dragen.
De zaden die je door je
handelingen hebt gezaaid, zullen rijpen en naar je terugkeren als een
oogst, gevormd door de gevolgen van je handelingen. Als de zaden tot
een soort behoren, kun je er geen verschillende gevolgen van terug
verwachten. In welke handelingen je ook verwikkeld was, de bijbehorende
vruchten zullen je gegeven worden in de vorm van een onzichtbaar snoer
dat om je hals hangt. Als je uit de schoot van je moeder wordt geboren,
is er geen snoer te zien. Geen snoer van parels, noch één
van bepaalde edelstenen, noch een halsketting van goud is er om je hals
te zien. Desondanks is er wel degelijk een halsketting. Die ketting
is opgebouwd uit de gevolgen van je handelingen in het verleden,
handelingen die je verricht hebt tijdens een aantal levens. Die
ketting, die je door de Schepper is gegeven, siert je hals, hoewel hij
niet voor het gewone oog zichtbaar is. Iemand die de waarheid erkent
dat iedere handeling altijd een bijbehorend resultaat oplevert, zal
alleen goede handelingen verrichten en zal zich in zijn leven alleen
bezighouden met goede handelingen die hem goede resultaten opleveren.
Dit wordt door de Gîtâ onderwezen als een
spirituele oefening die voor toegewijden bijzonder belangrijk is. Dit
leidt tenslotte tot het ontstaan van gelijkmoedigheid en onthechting
met betrekking tot de dingen van de wereld en resulteert in het
verwerven van ware wijsheid. Hier volgt een voorbeeld dat laat zien hoe
denkbeeldig de wereld van nature is en hoe je daaruit kunt leren om
onthecht door het leven te gaan.
Koning Janaka had zich een buitengewone
bekwaamheid verworven in brahmajñâna, de kennis van brahman. Hij werd de
'videha-koning' genoemd. 'Videha' betekent 'beroofd van het lichaam',
met andere woorden, hij was iemand die geen enkel gevoel van
lichamelijk bewustzijn had. Op zekere avond, na het avondeten, besprak
hij bepaalde bestuursproblemen met zijn ministers. Een poosje later
trok hij zich terug in zijn slaapkamer. Er werden enkele gerechten voor
hem gereed gezet, maar hij raakte ze niet aan. Hij ontspande zich op
een divan, terwijl de koningin zijn voeten masseerde. Spoedig viel
koning Janaka in slaap. De koningin vroeg de verschillende aanwezige
bedienden om de kamer te verlaten en vergewiste zich ervan dat de
koning, die buitengewoon vermoeid was, niet in zijn slaap gestoord zou
worden. Ze legde een deken over hem heen, dimde het licht en bleef stil
naast hem zitten. Kort daarna opende koning Janaka plotseling zijn
ogen, ging rechtop zitten, keek ongelovig om zich heen en begon op een
hoogst eigenaardige manier te vragen: 'Is dit werkelijk of is dat
werkelijk? Is dit de waarheid of is dat de waarheid?'
De
koningin werd wat angstig door zijn verwilderde blik en zijn vreemde
vragen; ze probeerde er achter te komen wat hij nu precies wilde weten,
maar hij wilde op geen van haar vragen een antwoord of een verklaring
geven. Hij bleef maar vragen: 'Is dit de waarheid of is dat de
waarheid?' Ze riep de ministers, raadslieden en andere belangrijke
ambtsdragers bij elkaar. Gezamenlijk begonnen zij de koning te
ondervragen: 'Waar ligt uw twijfel, mahârâja? Waar vraagt u
precies naar?' Maar de mahârâja wilde hen geen antwoord
geven. Tenslotte brachten de ministers de grote heilige Vasishthha Muni
naar het hof. Vasishthha vroeg de koning: 'Wat wilt u weten? Waarover
twijfelt u? Kan ik u opheldering geven?' De koning beantwoordde al die
vragen steeds met dezelfde vraag: 'Is dit de waarheid of is dat de
waarheid? Is dit de werkelijkheid of is dat de werkelijkheid?'
De
heilige Vasishthha, die alwetend was, sloot zijn ogen en mediteerde een
poosje om erachter te komen wat de oorzaak was van het vreemde gedrag
van de koning. Vasishthha realiseerde zich dat koning Janaka plotseling
wakker was geworden uit een levendige droom, waarin hij zijn koninkrijk
had verspeeld en alleen en wanhopig in een woud ronddwaalde. Hij had
grote honger, was ook erg moe en voelde zich verlaten. Al dwalend door
het woud riep hij voortdurend: 'Ik heb honger, ik heb honger.'
Toevallig waren in het woud enkele rovers. Ze zaten juist op een
dichtbijgelegen open plek samen te eten van borden die van bladeren
waren gemaakt. Omdat ze medelijden met hem kregen gingen de rovers naar
Janaka toe, nodigden hem uit om bij hen te komen en boden hem een deel
van hun voedsel aan. Precies op dat ogenblik sprong een tijger tussen
hen in en ze renden allemaal voor hun leven. De tijger maakte zich van
al het voedsel meester. Weer liep Janaka strompelend door het woud en
riep: 'O, ik heb zo'n honger. Ik heb zo'n verschrikkelijke honger.'
Toen hij wakker werd, ontdekte hij dat hij zich in een paleis bevond.
Hij lag op een koninklijke divan met de koningin naast zich en op een
tafel in zijn nabijheid stond een zilveren schaal die overdadig gevuld
was met voedsel en lekkernijen. Hij begon zich af te vragen of hij de
uitgehongerde, in de steek gelaten stakker was, die bij de rovers om
voedsel bedelde of dat hij een vorst was, die in een weelderig paleis
leefde, omgeven door alle mogelijke luxe. 'Is dit waar of is dat waar?'
Mahârishi
Vasishthha herkende ogenblikkelijk de verwarring van de koning en zei:
'Koning Janaka, geen van deze twee rollen is echt. U alleen bent echt.
U, uzelf bent de waarheid. Degene die aanwezig was als puur bewustzijn,
zowel in de droomtoestand als in de waaktoestand, degene die getuige
was van beide toestanden, die is de ware realiteit. Het leven overdag
is een dagdroom; gedurende de nacht is het een nachtdroom. Beide zijn
een illusie. Ze zijn vol gebreken en fouten omdat ze voortdurend
veranderen van het ene in het andere; ze kunnen dus niet echt zijn.
Alleen u, die onveranderd blijft in al deze toestanden, bent werkelijk
vrij van alle verandering en illusie.'
Dit
werd ook benadrukt in de Gîtâ, waar Krishna de belangrijke
waarheid uiteenzette dat de wereld voortdurend verandert en dat alleen
het Zelf werkelijk en altijd onveranderlijk is [B.G. 2a:
19-30].
Swami heeft al eerder gezegd
dat onthechting niet betekent alles achterlaten, naar het woud gaan en
het leven van een sannyâsî gaan leiden. Tapas
of boetedoening heeft geen betrekking op bepaalde lichaamshoudingen of
op lichamelijke ontberingen. Tapas betekent de intense kwelling
die je ervaart als je jezelf gescheiden voelt van God. Als je die
kwelling van gescheiden zijn bij je draagt waar je ook bent, dan ben je
bezig met tapas. Gedurende de ervaring van deze kwelling met
zijn intense streven om God te bereiken, zul je niet onder de
betovering van de drie guna's geraken; de drie kenmerken
of eigenschappen tamas, rajas en sattva. Op dat
ogenblik zullen alle guna's samensmelten en één
worden. Deze vereniging van de drie guna's kan worden
omschreven als tapas. Samen hiermee komt er een onuitputtelijke
vreugde over je, de ware gelukzaligheid van ananda. Dus de
werkelijke tapas is het punt waar de drie guna's tot
één versmelten en ananda of eeuwige vreugde en
gelukzaligheid ontstaat. Om dit beter te begrijpen volgt hier een
voorbeeld uit het dagelijks leven.
Iedere dag geniet je van de
zegeningen van de electriciteit. Misschien heb je in je kamer een
electrische ventilator. Aan de motor van de ventilator zijn drie
rotorbladen bevestigd. Als ze in drie verschillende richtingen
ronddraaiden, zouden ze niet zoveel wind produceren. Maar als ze
gezamenlijk ronddraaien, samen als één blad bewegen, dan
geeft de ventilator een heerlijke luchtstroom. Dus je kunt alleen maar
van die koele wind genieten als de bladen alle drie samen ronddraaien
als één. Op precies dezelfde manier kun je als de drie
guna's in elkaar opgaan en als één samenwerken, de ware
gelukzaligheid ervaren. In dit voorbeeld kan je hart worden vergeleken
met de kamer waar de ventilator in hangt. De drie guna's zijn te
vergelijken met de drie bladen van de ventilator. Je buddhi of
intellect kan worden beschouwd als de electriciteitsschakelaar. Je
spirituele kracht, de energie die voortkomt uit het âtma, kan
worden gedacht als de electriciteit die de ventilator van energie
voorziet. Je sâdhana is het proces waarmee je je intellect
zuivert en daarmee de schakelaar aanzet. Als de drie guna's in harmonie
samenwerken, zoals de drie bladen van de ventilator samen ronddraaien,
wordt heel je kwelling omgezet in gelukzaligheid. Op deze manier kun je je
levensenergie en gehele spirituele kracht omzetten in tapas en
gelukzaligheid.
In plaats van dat hij dit pad
van tapaguna volgt, bevordert de mens heden ten dage de tamaguna.
Dat wil zeggen luiheid en intellectuele traagheid. Hij veronachtzaamt tapas
en vergeet hoe ze moet worden verricht. Als je je blik laat ronddwalen
in de tijdelijke en voorbijgaande wereld, wordt ze traag en lui (tamas).
Als je je blik en je bewustzijn concentreert op de blijvende God, dan
wordt ze tapas. Swami heeft hiervan vaak het volgende voorbeeld
gegeven.
Een deur kan stevig op slot
zitten. Als je hem wilt opendoen, moet je de sleutel in het slot steken
en naar rechts draaien, dan gaat hij open. Maar als je de sleutel naar
links draait, blijft het slot dicht. Het is hetzelfde slot en dezelfde
sleutel. Het verschil zit in de manier waarop je de sleutel omdraait.
Je hart is het slot en je geest de sleutel. Als je je geest naar God
keert, krijg je bevrijding. Als je haar keert naar de materiële
wereld, blijf je gebonden. Het is dezelfde geest die zowel bevrijding
als gebondenheid kan veroorzaken.
Werkelijke vairagya of
loslaten kan worden omschreven als het naar God, naar het blijvende
keren van de geest. Deze onthechting, dit loslaten en dit offer moet je
laten uitgroeien tot een heel intens gevoel. Je moet de praktische
toepassing niet steeds uitstellen tot de volgende dag, tot de dag
daarop, enzovoort, enzovoort. Veronderstel dat je van plan bent naar
een trouwerij te gaan. Je houdt dan bepaalde kleren al dagen van
tevoren gereed. Of veronderstel dat je naar de bioscoop wilt. Je bent
dan erg snel klaar om te gaan. Zelfs voor een wandeling heb je weinig
voorbereiding nodig. Toch, als je vandaag niet naar de bioscoop kunt,
kun je het gemakkelijk uitstellen tot een andere dag. Als je nu niet
gaat wandelen, kun je altijd een andere keer gaan. Maar de reis naar de
Heer kan niet worden uitgesteld of afgezegd. Je moet altijd klaar
zijn om te accepteren wat er op je weg komt. De tijd [kâla] gaat onverbiddelijk door.
De tijd volgt de mens niet; de mens moet de tijd volgen. De tijd
verglijdt zonder ophouden en voert alles met zich mee.
De Gîtâ
leert dat je van de grote verscheidenheid van dingen in de wereld mag
genieten. Maar je moet er, bij alle genietingen, niet aan gehecht raken
en denken dat ze van jou zijn. Dit gevoel van loslaten of onthechting
is een van de meest essentiële aspecten van de spirituele
filosofie die in de Gîtâ naar voren wordt gebracht.