VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


 

 
 
Bhagavân Sathya Sai Baba
over de
Bhagavad Gîtâ

 

Het Pad van Toewijding - Bhagavad Gîtâ Hoofdstuk 12


Dertiende voordracht:
Verloren tijd is verloren leven

 

 

Belichamingen van liefde!

thirdeyeIn de Gîtâ onderwees de Heer dat vreugde, verdriet, koude en hitte, winst en verlies, kritiek en lof, alle moeten worden tegemoet getreden met een gelijkmoedige geest. Deze gelijkmoedigheid van geest is een van de 64 eigenschappen van een ware toegewijde. Het is zeer moeilijk om te ontdekken of een toegewijde deze 64 eigenschappen alle bezit, maar zij gaan op in en worden omvat door twee hoofdhoedanigheden, namelijk abhyâsa, gestadige oefening, en vairâgya, zelfverloochening of onthechting*. Oefening heeft betrekking op de combinatie van de drie typen tapas of boetedoening, namelijk de tapas van het lichaam, de tapas van de geest en de tapas van het spreken. Zelfverloochening of onthechting heeft betrekking op het onderscheiden van de gebreken van de dingen en het leiden van een leven vrij van gehechtheid aan deze objecten. Met andere woorden: leven als een getuige, een waarnemer. Als je deze twee belangrijke hoedanigheden, abhyâsa en vairâgya in je dagelijks leven kunt integreren, dan zijn andere geestelijke oefeningen niet nodig.

Als je deze twee hoedanigheden tot ontwikkeling wilt brengen, moet je als kind beginnen en deze vroege periode van je leven op een heilige en verheven wijze gebruiken. In onze tijd beginnen mensen pas aan hun geestelijke oefeningen wanneer ze op gevorderde leeftijd zijn. Slechts nadat zij alle comfort en overdaad ten volle hebben genoten en slechts nadat zij ervan walgen en uitgeput zijn geraakt door al dit wereldse plezier, gaan zij erover denken om zich op het geestelijke pad te begeven. Nadat zij hun leven hebben doorgebracht in de veronderstelling dat er werkelijk geluk te vinden is in de voorwerpen der zinnen, in een gezin, in kinderen, in rijkdom, in bezit en in naam en faam, raken ze op hun oude dag gedesillusioneerd. Ze realiseren zich dat er in die dingen niets echt is en dat vrede en blijvende vreugde niet van de wereld der verschijnselen kunnen komen noch van wereldse bezigheden. Dan, na achtervolgd te zijn door de leegheid van hun ervaringen, beginnen ze geestelijke oefeningen te doen als hun levensavond is aangebroken [zie ook S.B. 11.18: Het Varnâs'rama-systeem: de Teruggetrokkenen en de Wereldverzakers].

Maar op hoge leeftijd, wanneer je begint te lijden aan allerlei lichamelijke en mentale gebreken en allerlei beperkingen, is het meestal zeer moeilijk om een streng geestelijk leven te leiden. Zelfs dan zou je niet ontmoedigd moeten zijn en denken dat er geen weg openstaat voor vooruitgang. In dat geval zullen zich bepaalde gebeurtenissen en bepaalde kansen voordoen. In plaats van in het geheel niet aan God te denken is het veel beter tenminste in je ouderdom aan Hem te denken. Om aan de Heer te denken zijn er hoegenaamd geen beperkingen wat betreft tijd, plaats of leeftijd. Daarom heeft de goddelijke Leraar in de Gîtâ verklaard: 'Denk aan Mij op elke plaats en elke tijd.' Maar Hij heeft ook gezegd dat de kans om deze geestelijke oefeningen vastberaden uit te voeren in de jeugd het grootst is. De beste periode om je geestelijk te oefenen is de tijd dat je lichaamskracht, de kracht van je zintuigen en je geestkracht, volop aanwezig zijn.

Het proces lijkt een beetje op het reserveren van een maaltijd in een hotel door tevoren een maaltijdkaartje te kopen. Nadat je een plaats hebt gereserveerd, kun je voor dat kaartje in elk hotel een maaltijd krijgen. Die garantie geeft je het kaartje. Anderzijds word je niet bediend als je honger hebt en buiten de vastgestelde tijd en zonder kaartje naar een hotel gaat. In dat geval is er geen garantie. Je kunt wel of je kunt ook geen maaltijd krijgen. Het hangt dan helemaal af van het toeval. Hetzelfde gebeurt met mensen die pas op gevorderde leeftijd aan geestelijke zaken beginnen te denken. Zij kunnen wel of ook geen geestelijke vooruitgang boeken. Maar als dezelfde mensen direct vanaf het begin - in hun jeugd - geestelijke oefeningen hadden gedaan en daarin bekwaam waren geworden, zouden zij zelfs op hoge leeftijd verzekerd zijn van succes op dit gebied.

Als je in je jonge jaren je tijd verspilt met de genoegens van het leven, je zintuiglijke vermogens en je lichaamskracht verloren laat gaan, dan zou het kunnen zijn dat je op oudere leeftijd geen kans meer kunt krijgen om je uiteindelijke doel, het opgaan in de Heer, te bereiken als je dat wilt.

Het heeft geen enkele zin om het heerlijke voedsel op een bananenblad te houden en het aan de demonen te offeren om daarna, als al het waardevolle door de demonische krachten is weggenomen, de overblijfselen aan God te offeren. Kun je op dat tijdstip nog God verblijden door Hem aan te bieden wat er is overgebleven? Neen! Dat is onmogelijk. Het lichaam van een jong mens kan worden vergeleken met een teer bananenblad. Overheerlijk voedsel is te vergelijken met de dingen die door de zintuigen worden genoten. Na deze dingen eerst geofferd te hebben aan de demonen, probeer je dezelfde dingen aan te bieden aan de Heer. Als al je kracht, sterkte en bekwaamheden verorberd zijn door de demonen van woede, hebzucht, zinnelijkheid en hoogmoed, dan probeer je de overblijfselen aan God aan te bieden. Dat is niet juist en zo'n offer zal door Hem niet worden aanvaard. In deze zin heeft de Gîtâ-leraar benadrukt dat de jeugd een zeer kostbare periode is, die met zorg moet worden gebruikt om jezelf geestelijk vooruit te brengen. Wanneer je een ding voor een bepaalde tijd hebt bezeten en als vanzelfsprekend hebt aanvaard, dan kun je de werkelijke waarde ervan niet begrijpen. Pas wanneer je het hebt verloren en je het gemis begint te voelen, ga je het echt naar waarde schatten. Zolang je je ogen hebt, besef je niet hoe waardevol, hoe kostbaar ze zijn. Je realiseert je pas dat het gezichtsvermogen belangrijk is, wanneer je het verliest. Zo begrijp je ook de waarde niet van je goede gezondheid en al je vermogens in hun volle glorie. Als je je gezondheid verliest en als je vermogens worden aangetast, heb je spijt en je klaagt dat al je bekwaamheden en kracht zijn verdwenen. Maar op dat tijdstip is klagen nutteloos. In je jeugd heb je slechte gewoonten en slechte eigenschappen tot je grootste vrienden gemaakt en je hebt ze de kans gegeven om zich diep in je te nestelen. Je hebt de vermogens, die je in je jeugd zijn gegeven, verkwist en misbruikt. Later in de ouderdom worden diezelfde vermogens je vijanden.

De meeste jongeren proberen zelfs niet om hun onderscheidingsvermogen naar behoren te gebruiken. Jonge mensen gebruiken hun intellectueel vermogen niet om te ontdekken wie hun werkelijke vriend is en wie hun vijand, wie de goeroe is en wie de toegewijde, wie de regisseur en wie de acteur. Als je je intelligentie niet hebt ontwikkeld om de betekenis van het leven te begrijpen en alleen je zintuigen en je lagere instincten volgt, is er dan een reden om je een menselijk wezen te noemen? Zou je niet gewoon een dier genoemd moeten worden? Alleen wanneer je de menselijke eigenschappen op een juiste manier ervaart en het belang van het leven als mens begrijpt, kunnen je zintuigen je niet langer in verwarring brengen.

Tegenwoordig gebruik je God voor je lichamelijk welzijn. Je gebruikt je lichaam niet om God te eren. Nu maak je gebruik van God door iedere keer wanneer je ziek bent, te bidden om een goede gezondheid en om op andere manieren je lichaam te sterken. Aan de andere kant gebruik je het lichaam en al zijn fysieke kracht en eigenschappen - als je ze hebt - niet om de Heer te vereren. Je beeldt je in dat er later een zee van tijd zal zijn om je met aanbidding bezig te houden en zo blijf je je tijd verdoen. Je denkt na je pensionering wel te kunnen beginnen aan de contemplatie van God en aan geestelijke oefeningen. Misschien denk je dat het beter is intussen van het leven en van de dingen van de wereld te genieten nu je nog jong bent. Maar hoe kun je beginnen aan God te denken als je oud geworden bent, nadat je al je vermogens hebt verloren? (zie ook S.B. 6.1: Dharma en Adharma: het Leven van Ajâmila].

Als je nu niet al je fysieke kracht en vermogens gebruikt voor het aanbidden van de Heer, dan zal het op een later tijdstip te laat zijn. Als kinderen je uitlachen en je uitjouwen voor 'oude aap', zul je dan de kracht hebben om met een intensieve spirituele training te beginnen? Als je haar grijs is geworden, als je je nauwelijks kunt bewegen, nauwelijks kunt zien en alle zintuigen zijn verzwakt, zul je ze dan kunnen gebruiken om de Heer te aanbidden? Neen, dan kan het niet meer. De Indiase geschriften hebben zeer krachtig en duidelijk uiteengezet hoe onbeduidend het is om op je levensavond een begin te maken met geestelijke oefening. Er staat geschreven dat als de dienaren van de god van de dood je vinden terwijl je schreeuwt: 'Kom, kom!', als je eigen familie vindt dat het geen zin heeft het lichaam hier te houden, als zij roepen: 'Neem het weg, neem het weg!' en als je vrouw en kinderen hartverscheurend snikken, kun je dan op dat moment aan de Heer denken? Kun je je familie zeggen op te houden met huilen? Kun je de dood zeggen eventjes te wachten omdat je enkele ogenblikken aan de Heer wilt denken? [zie ook S.B. 3.30: Heer Kapila Beschrijft de Nadelige Gevolgen van Vruchtdragende Handelingen].

Je moet in je jeugd al het nodige vergaren om een zeer stevige basis te leggen voor een gelukkige toekomst. Denk je werkelijk dat je pas aan God kunt gaan denken nadat je bent gepensioneerd? Dat is onmogelijk. Je moet reeds voor je pensionering volop bezig zijn met sâdhana (geestelijke plicht-, discipline-, en geestelijke inspanning). In plaats daarvan duik je zelfs na je pensionering nog in de zakenwereld, vergooit je tijd aan het bezoeken van clubs en verkwist je kostbare leven aan zoveel ander luchtig vermaak. Een huisvrouw vroeg eens aan haar man: 'Zou je op z'n minst niet nu, op je oude dag, aan God gaan denken? Je hebt er tijdens je actieve leven nooit de tijd voor genomen. Doe het dan nu!' De zakenman antwoordde: 'Ik heb zelfs geen tijd om te sterven, laat staan om aan God te denken.' Maar dacht je dat de dood niet komt bij iemand die zegt dat hij geen tijd heeft om te sterven? Zal de dood zich alleen naar zijn wens schikken? Nee, de tijd gaat onverbiddelijk voort. Daarom moet je de tijd op de juiste wijze gebruiken, terwijl je die nog hebt.

De vijand die de dood heet staat tezamen met zijn soldaten, ziekte genaamd, gereed om oorlog te voeren tegen je lichaam. De mens sterft tijdens de perioden waarin hij wordt aangevallen door ziekte een zeer beklagenswaardige en hulpeloze dood. Maar geen leger kan de mens aanvallen die de genade van de Heer heeft verworven. Daarom moet je juist in je jeugd Gods genade waardig worden en jezelf toerusten om alle uitdagingen van de vijand tegemoet te treden als hij je probeert te belegeren. Bovenal moet je de vaste innerlijke overtuiging hebben dat deze levensreis lang zal zijn. Elke andere reis, zij het per bus, trein of vliegtuig, is slechtsvan korte duur. Je hoeft voor deze reizen niet veel voorbereidingen te treffen. Maar voor de reis van het leven moet je jezelf toerusten voor alle onvoorziene omstandigheden van een lange reis. Anders zul je later veel moeten lijden wanneer je geconfronteerd wordt met echte problemen en echte moeilijkheden. Jullie weten allen dat het bij de wagons van een goederentrein gewoon is dat op elke container een bepaalde datum wordt gezet waarop die bepaalde container terug moet naar het depot. Nadat de container voor bepaalde tijd is gebruikt moet hij op de genoemde datum worden teruggestuurd. Hetzelfde geldt voor de container die je lichaam is. Hiervan is ook de retourdatum opgeschreven door God zelf, maar jullie zijn je er gewoon niet van bewust.

In de loop van het leven zijn de vroege kindertijd en de jeugd zeer belangrijk. Omdat je de grote waarde van deze periode van je leven niet beseft, verspil je je tijd tijdens je jeugd. Je gebruikt een gouden beker, versierd met kostbare edelstenen en juwelen voor een nietig en zeer onbeduidend doel. Om het vuur van je zintuigen te voeden gebruik je sandelhout als brandstof. Het vat is zeer kostbaar, de brandstof is ook kostbaar, maar het voedsel dat je ermee verkiest te koken is smakeloos en waardeloos. Zo'n kostbaar lichaam en zulke kostbare brandstof worden verkwist aan het genieten van de onbeduidende en nutteloze dingen in het leven. Je doet dingen zonder waarde in dit kostbare vat en gebruikt het voor je genot. Je gebruikt de gouden ploeg om het veld van je hart om te ploegen en je brengt slechts nutteloos onkruid voort.

Het veld [kshetra] van je hart is zeer kostbaar en heilig. De goddelijke Leraar [Krishna] heeft verklaard dat zelfs dat veld aan Hem toebehoort [zie B.G. hoofdstuk 13]. De Heer heeft verklaard dat Hij zowel het veld is als degene die het veld kent [zie ook velden]. Hij is de werkelijke eigenaar van je hart en van je lichaam. Hij heeft Zichzelf met beide geïdentificeerd. Wat ben je aan het doen met dit heilige hart en dit heilige lichaam? Je gebruikt een gouden ploeg om nutteloze gewassen van zintuiglijk genot te verbouwen. Een ieder die zich bewust is van de kostbaarheid van het hart en de kostbaarheid van de gevoelens die daarin aanwezig zijn, zal deze dingen niet misbruiken. Het leven moet gebruikt worden voor het goede, voor het welbevinden van anderen, om het heilige doel te bereiken en het heilige pad te bewandelen en om glanzende pracht voort te brengen in het hart en in de geest. Je moet dit leven gebruiken om jezelf ertoe te krijgen op te gaan in goddelijkheid. Slechts dan zul je het gezag hebben te zeggen dat je leven geheiligd en echt is geworden.

Men zegt dat het erg moeilijk is en bijna onmogelijk om een leven als mens te verkrijgen. Wat is er zo bijzonder aan menselijk leven? Waarom is het zo moeilijk om als mens geboren te worden? [zie ook S.B. 10.63: 41 & S.B. 11.9: 29]. Alle genoegens die dieren en vogels genieten, kun jij ook genieten. Welke betekenis heeft de uitspraak dat menselijk leven zo kostbaar, zo heel bijzonder is? Dat je het vermogen hebt om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Omdat je het vermogen hebt om gehechtheid en haat op te geven. Daarom moet je de intelligentie gebruiken die je gegeven is om onderscheid te maken tussen de dierlijke leefwijze en de menselijke leefwijze. Door te onderscheiden tussen âtma en anâtma, het Zelf en het niet-Zelf. Doordat je de yoga van de intelligentie niet wilt aanleren, word je het slachtoffer van je emoties. Je kunt geen innerlijke vrede vinden omdat je niet het juiste pad volgt.

De jeugd moet met een ferm besluit de drie soorten tapas gaan beoefenen: van het lichaam, van de geest en van het spreken, en zo de wereld ten voorbeeld zijn. Je moet de rajoguna gebruiken om de tamoguna te leren beheersen en je moet de sattvaguna gebruiken om de rajoguna te beteugelen. Je kunt niet in evenwicht en harmonie leven zolang je hart nog vervuld is van hartstocht. Als het hoofd leeg is, kun je hopen het te vullen met goede gedachten, maar als je hoofd reeds gevuld is met allerlei nutteloze gedachten, hoe is het dan mogelijk het te vullen met heilige en grootse dingen? Je hebt je hoofd gevuld met allerlei onnodige wereldse dingen. Je zult jezelf eerst van dat alles moeten ontdoen. Slechts dan zul je in staat zijn je hoofd met heilige gevoelens en heilige gedachten te vullen.

Velen van jullie volgen een pad zonder zin en leiden een leven zonder betekenis. Je huilt wanneer je geboren wordt en je huilt als je doodgaat. In de tijd daartussen blijf je huilen om onbelangrijke dingen. Huil je ook als je ziet hoe de rechtschapenheid (dharma) in verval is geraakt? Daar zou je om moeten huilen. Daar zou je je kracht en vermogens voor moeten gebruiken: het verval te keren en de wond te helpen helen die het gevolg is van dat verval. Wat is dharma? Dharma is het voortdurend in herinnering houden, een ononderbroken contemplatie van de Heer. Het is het vervullen van je dagelijkse plichten terwijl je aan aan de Heer denkt. De Gîtâ leert niet dat je je familie vaarwel moet zeggen, dat je je welstand en bezit moet opgeven en dan het woud intrekken. Nee! Zorg voor je familie. Doe je plicht. Maar blijf voortdurend op de Heer gericht. Vergeet bij al wat je doet nooit je doel. Als je dat opgeeft, zul je verdwalen en op het verkeerde pad terechtkomen. Je kunt je dagelijkse plichten vervullen en daarbij toch je doel in gedachten houden.

Je woorden moeten vrij zijn van iedere smet, van ieder gebrek. Je moet erop toezien dat je altijd de waarheid spreekt. Sommige mensen denken dat ze in moeilijke tijden de waarheid kunnen aanpassen. Ze denken zelfs dat het soms nodig is te liegen. Maar in moeilijke situaties kun je voldoende tegenwoordigheid van geest ontwikkelen om stilte te betrachten in plaats van hetzij de waarheid, hetzij de onwaarheid te vertellen. Als je de waarheid vertelt, doe dat vriendelijk en zacht. Zeg de waarheid niet op een onprettige manier noch de onwaarheid op een prettige wijze. Telkens wanneer er een moeilijke periode aanbreekt, moet je leren hoe je compromitterende situaties vermijdt, zonder ooit te liegen. In sommige omstandigheden moet je je op een uitzonderlijk voorzichtige wijze gedragen. Je moet leren hoe je de woorden gebruikt zonder mensen te kwetsen. Er is gezegd: 'Hij is gelukkig die weet te spreken zonder ooit iemand te kwetsen.' Je moet noch anderen kwetsen, noch worden gekwetst door anderen. Hier is een klein verhaal:

Een huisvrouw nam deel aan een bijeenkomst, die leek op deze die we vandaag hebben. Ze luisterde geconcentreerd en met grote aandacht naar wat er werd uiteengezet. Toen de pandit de Ramâyana uitlegde, verklaarde hij dat in het leven van een getrouwde vrouw de echtgenoot het enige doel was. Hij zei: 'Het is de verantwoordelijkheid van een huisvrouw om haar echtgenoot tevreden te stellen en hem gelukkig te maken. Behandel je echtgenoot altijd als God.'
Nadat de huisvrouw dit alles gehoord had, ging ze naar huis. Ze was zo onder de indruk van deze voordracht dat ze besloot al het geleerde meteen in praktijk te brengen. Zodra de echtgenoot thuiskwam voor zijn middagmaal, pakte ze een bak met water en liet dat over zijn voeten stromen nog voordat hij zijn schoenen uit kon doen. Ze dacht hiermee haar echtgenoot eer te bewijzen. De echtgenoot was verward en verbijsterd. Hij ging het huis binnen, ging zitten en maakte aanstalten om zijn schoenen uit te doen en zijn voeten te drogen, maar voordat hij dat kon doen, rende zij naar hem toe om het van hem over te nemen. Nadat hij de situatie in ogenschouw had genomen, ging de man naar kantoor en belde de dokter. Hij wist niet dat zijn vrouw de voordrachten van de pandit had bijgewoond. De dokter kwam en besloot haar een paar slaappillen te geven. Hij zei dat het op een aanval van hysterie leek, maar dat zij na een paar dagen rust wel weer in orde zou zijn. De man at zijn maaltijd en zei tegen zijn vrouw dat ze wat moest rusten. Toen ging hij naar kantoor. Zijn vrouw ging direct weer terug naar de bijeenkomst om naar de volgende lezing te luisteren.
Die middag zette de pandit uiteen wat de relatie moet zijn tussen man en vrouw. Hij zei: 'Wie is de echtgenoot? Wie is de echtgenote? Niets is blijvend. Al die dingen zijn slechts van tijdelijke en voorbijgaande aard. Eigenlijk bestaat er niets.' Toen voegde hij eraan toe: 'Alleen God is waar. Hij is de enige echte werkelijkheid.'
De vrouw keerde naar huis terug en ging in haar gebedskamer zitten. Die avond kwam haar man een half uur eerder thuis van kantoor met de gedachte dat zijn vrouw zich misschien niet goed voelde en hij haar wellicht wat kon helpen. Hij klopte 0p de deur en zei dat hij er was. Hij vroeg haar vriendelijk om open te doen. Vanuit de gebedskamer antwoordde zij: 'Een moeder bestaat niet, een vader bestaat niet, een huis bestaat niet, er is niets, zelfs geen echtgenoot.' Hij schrok erg van haar gedrag, maar op een of andere manier slaagde hij erin haar de deur te laten opendoen. Hij ging het huis binnen, liep meteen naar de telefoon en belde een psychiater. Deze kwam en hij onderzocht haar nauwkeurig. Zijn diagnose was dat zij door te luisteren naar al die voordrachten over heilige teksten zich wat eigenaardig was gaan gedragen, maar dat ze er wel vlug overheen zou komen als ze thuis gehouden werd. Alle maatregelen werden genomen om haar ervan te weerhouden naar de lezingen te gaan. Iedereen werd ingelicht, zowel de chauffeur als alle bedienden van het huis kregen de opdracht erop te letten dat ze niet wegging.
Nadat haar deze beperkingen op doktersadvies waren opgelegd, ging ze twee dagen niet naar de lezing en ze begon zich weer normaal te gedragen. De onthechting die ze had verkregen was dus slechts van tijdelijke en oppervlakkige aard geweest, en niet blijvend. De echtgenoot was gelukkig. Het normale dagelijkse leven werd hervat.
Na een maand bezocht deze dame weer de plaats waar de lezingen werden gehouden. Op die bepaalde dag verklaarde de pandit de leringen van de Gîtâ. Hij legde uit dat wanneer men sprak, men altijd de waarheid moest zeggen en dat men daarmee niet moest schipperen. Ze hoorde dit en ging naar huis. Haar echtgenoot vertelde haar dat er die dag een huwelijksreceptie was en vroeg of ze zich klaar wilde maken om met hem mee te gaan. Ze verkleedde zich vlug en ging mee.
De huwelijksceremonie was in volle gang. Er is een traditie in die streek van ons land volgens welke een mooie ketting die door de bruid wordt gedragen aan elke oudere vrouw wordt voorgehouden met het verzoek hem aan te raken en te zegenen. De vader van de bruid kwam naar onze dame, herkende haar en vroeg: 'Hoe gaat het met uw moeder? Gaat alles goed?' Het waren beleefdheidsvragen met het doel een paar woorden te wisselen, terwijl hij haar de gewijde ketting voorhield met het stille verzoek deze aan te raken en te zegenen. Zij antwoordde: 'Met mijn moeder gaat het heel goed, maar een week geleden stierf mijn schoonmoeder heel onverwacht en ze werd gecremeerd.' Haar buurman vroeg haar: 'Waarom moest je zo'n ongunstig verhaal vertellen terwijl je de ketting aanraakte en zegende? Het is de bedoeling dat de bruid en haar toekomstige familie een lang en gelukkig leven zullen krijgen.'
De huisvrouw antwoordde: 'Moet ik een leugen vertellen alleen terwille van deze ketting? Nee, ik zal nooit liegen. Het is een feit dat mijn schoonmoeder de vorige week is overleden en dat ze de volgende dag is gecremeerd.' Een intelligente jongedame die vlak bij hen zat, zei: 'Moedertje, je moet gevoel voor verhoudingen hebben en je bewust zijn van de samenhang en omstandigheden voordat je iets zegt.'

Wanneer je op een zekere dag een geestelijke les hoort, wil je die onmiddellijk met grote overtuiging en beslistheid toepassen, maar dat geldt slechts voor die bepaalde dag. Dit is niet de juiste manier om je geestelijke studie te vervolgen. Je moet je verstand gebruiken om het verband te begrijpen waarin je je bevindt voordat je in een bepaalde situatie iets zegt. Wanneer je iets doet of zegt, moet je weten dat de waarheid de koninklijke weg is om je einddoel te bereiken. De tong moet niet besmet worden door leugen, het lichaam niet door geweld. De geest moet niet besmeurd worden door slechte gedachten en lelijke gevoelens. Alleen wanneer je deze drie heiligt, de tong, het lichaam en de geest, en deze in harmonie brengt, zul je in staat zijn het heilige visioen van de Heer te verkrijgen.

Studenten moeten uiterst voorzichtig zijn met het spreken van de waarheid. Ze moeten zeker de waarheid vertellen, maar voorzichtig zijn niet te blijven praten en anderen onnodig te kwetsen. Houd je tong in bedwang. Telkens wanneer er met iemand een verschil van mening is en je hem al zijn tekortkomingen opsomt met de rechtvaardiging dat alles wat je zegt waar is, zullen er later stellig complicaties optreden. Je moet anderen nooit haten. Als je eenmaal liefde ontwikkelt, zullen de kwesties van haat en jaloezie zich niet voordoen. Als je liefde in je hart hebt, zullen je woorden op een natuurlijke wijze lieflijk zijn; zelfs als er boosheid ontstaat, zal deze van voorbijgaande aard zijn. Zij treedt onmiddellijk op de achtergrond. Er zijn vier typen mensen. De boosheid van iemand met een sattvische natuur is zeer vluchtig van aard, de boosheid wijkt onmiddellijk. De Gîtâ heeft verklaard dat zo iemand een grote ziel is. Het tweede type zal zijn boosheid een paar minuten voelen, maar die zal gauw verdwijnen. De derde categorie van personen zal deze boosheid voortdurend voelen, de hele dag. Degenen die tot de laagste categorie behoren, zullen hun boosheid hun hele leven voelen.

Krishna, de Leraar in de Gîtâ, heeft dit ook nog als volgt gezegd: 'De boosheid van een goed mens is als het schrijven op water en is in het geheel niet van blijvende betekenis. De boosheid van de tweede categorie is als het schrijven op zand. De boosheid zal op een bepaald moment worden weggespoeld. Het derde type boosheid is als het schrijven op steen. Na lange tijd zal ook die wegslijten. Maar de boosheid van het vierde type mens is als het schrijven op een stalen plaat. Die verdwijnt nooit, tenzij je de stalen plaat smelt en opnieuw vormgeeft. Slechts als je die boosheid in het vuur gooit, wordt zij vernietigd. Alleen door die intense transformatie vindt er verandering plaats.'


In de Gîtâ zijn die dingen te vinden die in directe relatie staan tot het dagelijkse leven. Het is echter onmogelijk om je alle leringen van de Gîtâ eigen te maken en ze in praktijk te brengen. Maar je moet die ter harte nemen en in praktijk brengen, die direct van toepassing zijn op je huidige situatie. Je kunt er dan onmiddellijk van profiteren en dichter bij je geestelijke doel komen.


Zie ook: Nectar of Devotion.

 

 
 
 

 

 

VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


Bhagavad-Gîtâ - The Divine Song | Geetha Vahini | Een Lied van Geluk | Gîtâ Gezongen | Woordenlijsten | Audio