In
de
Gîtâ onderwees de
Heer dat vreugde, verdriet, koude en hitte, winst en verlies, kritiek
en lof, alle moeten worden tegemoet getreden met een gelijkmoedige
geest. Deze gelijkmoedigheid van geest is een van de 64 eigenschappen
van een ware toegewijde. Het is zeer moeilijk om te ontdekken of een
toegewijde deze 64 eigenschappen alle bezit, maar zij gaan op in en
worden omvat door twee hoofdhoedanigheden, namelijk abhyâsa,
gestadige
oefening,
en
vairâgya, zelfverloochening of
onthechting*.
Oefening heeft betrekking op de combinatie van de drie typen tapas
of boetedoening, namelijk de tapas van het lichaam, de tapas
van de geest en de tapas van het spreken. Zelfverloochening of
onthechting heeft betrekking op het onderscheiden van de gebreken van
de dingen en het leiden van een leven vrij van gehechtheid aan deze
objecten. Met andere woorden: leven als een getuige, een waarnemer. Als
je deze twee belangrijke hoedanigheden, abhyâsa en vairâgya
in je dagelijks leven kunt integreren, dan zijn andere geestelijke
oefeningen niet nodig.
Als je deze twee hoedanigheden
tot ontwikkeling wilt brengen, moet je als kind beginnen en deze vroege
periode van je leven op een heilige en verheven wijze gebruiken. In
onze tijd beginnen mensen pas aan hun geestelijke oefeningen wanneer ze
op gevorderde leeftijd zijn. Slechts nadat zij alle comfort en overdaad
ten volle hebben genoten en slechts nadat zij ervan walgen en uitgeput
zijn geraakt door al dit wereldse plezier, gaan zij erover denken om
zich op het geestelijke pad te begeven. Nadat zij hun leven hebben
doorgebracht in de veronderstelling dat er werkelijk geluk te vinden is
in de voorwerpen der zinnen, in een gezin, in kinderen, in rijkdom, in
bezit en in naam en faam, raken ze op hun oude dag gedesillusioneerd.
Ze realiseren zich dat er in die dingen niets echt is en dat vrede en
blijvende vreugde niet van de wereld der verschijnselen kunnen komen
noch van wereldse bezigheden. Dan, na achtervolgd te zijn door de
leegheid van hun ervaringen, beginnen ze geestelijke oefeningen te doen
als hun levensavond is aangebroken [zie ook S.B. 11.18: Het
Varnâs'rama-systeem: de Teruggetrokkenen en de Wereldverzakers].
Maar op hoge leeftijd, wanneer
je begint te lijden aan allerlei lichamelijke en mentale gebreken en
allerlei beperkingen, is het meestal zeer moeilijk om een streng
geestelijk leven te leiden. Zelfs dan zou je niet ontmoedigd moeten
zijn en denken dat er geen weg openstaat voor vooruitgang. In dat geval
zullen zich bepaalde gebeurtenissen en bepaalde kansen voordoen. In
plaats van in het geheel niet aan God te denken is het veel beter
tenminste in je ouderdom aan Hem te denken. Om aan de Heer te denken
zijn er hoegenaamd geen beperkingen wat betreft tijd, plaats of
leeftijd. Daarom heeft de goddelijke Leraar in de Gîtâ
verklaard: 'Denk aan Mij op elke plaats en elke tijd.' Maar Hij heeft
ook gezegd dat de kans om deze geestelijke oefeningen vastberaden uit
te voeren in de jeugd het grootst is. De beste periode om je geestelijk
te oefenen is de tijd dat je lichaamskracht, de kracht van je zintuigen
en je geestkracht, volop aanwezig zijn.
Het proces lijkt een beetje op
het reserveren van een maaltijd in een hotel door tevoren een
maaltijdkaartje te kopen. Nadat je een plaats hebt gereserveerd, kun je
voor dat kaartje in elk hotel een maaltijd krijgen. Die garantie geeft
je het kaartje. Anderzijds word je niet bediend als je honger hebt en
buiten de vastgestelde tijd en zonder kaartje naar een hotel gaat. In
dat geval is er geen garantie. Je kunt wel of je kunt ook geen maaltijd
krijgen. Het hangt dan helemaal af van het toeval. Hetzelfde gebeurt
met mensen die pas op gevorderde leeftijd aan geestelijke zaken
beginnen te denken. Zij kunnen wel of ook geen geestelijke vooruitgang
boeken. Maar als dezelfde mensen direct vanaf het begin - in hun jeugd
- geestelijke oefeningen hadden gedaan en daarin bekwaam waren
geworden, zouden zij zelfs op hoge leeftijd verzekerd zijn van succes
op dit gebied.
Als je in je jonge jaren je
tijd verspilt met de genoegens van het leven, je zintuiglijke vermogens
en je lichaamskracht verloren laat gaan, dan zou het kunnen zijn dat je
op oudere leeftijd geen kans meer kunt krijgen om je uiteindelijke
doel, het opgaan in de Heer, te bereiken als je dat wilt.
Het heeft geen enkele zin om
het heerlijke voedsel op een bananenblad te houden en het aan de
demonen
te offeren om daarna, als al het waardevolle door de demonische
krachten is weggenomen, de overblijfselen aan God te offeren. Kun je op dat
tijdstip
nog God verblijden door Hem aan te bieden wat er is overgebleven? Neen!
Dat is onmogelijk. Het lichaam van een jong mens kan worden vergeleken
met een teer bananenblad. Overheerlijk voedsel is te vergelijken met de
dingen die door de zintuigen worden genoten. Na deze dingen eerst
geofferd te hebben aan de demonen, probeer je dezelfde dingen aan te
bieden aan de Heer. Als al je kracht, sterkte en bekwaamheden verorberd
zijn door de demonen van woede, hebzucht, zinnelijkheid en hoogmoed,
dan probeer je de overblijfselen aan God aan te bieden. Dat is niet
juist en zo'n offer zal door Hem niet worden aanvaard. In deze zin
heeft de Gîtâ-leraar benadrukt dat de jeugd een
zeer kostbare periode is, die met zorg moet worden gebruikt om jezelf
geestelijk vooruit te brengen. Wanneer je een ding voor een bepaalde
tijd hebt bezeten en als vanzelfsprekend hebt aanvaard, dan kun je de
werkelijke waarde ervan niet begrijpen. Pas wanneer je het hebt
verloren en je het gemis begint te voelen, ga je het echt naar waarde
schatten. Zolang je je ogen hebt, besef je niet hoe waardevol, hoe
kostbaar ze zijn. Je realiseert je pas dat het gezichtsvermogen
belangrijk is, wanneer je het verliest. Zo begrijp je ook de waarde
niet van je goede gezondheid en al je vermogens in hun volle glorie.
Als je je gezondheid verliest en als je vermogens worden aangetast, heb
je spijt en je klaagt dat al je bekwaamheden en kracht zijn verdwenen.
Maar op dat tijdstip is klagen nutteloos. In je jeugd heb je slechte
gewoonten en slechte eigenschappen tot je grootste vrienden gemaakt en
je hebt ze de kans gegeven om zich diep in je te nestelen. Je hebt de
vermogens, die je in je jeugd zijn gegeven, verkwist en misbruikt.
Later in de ouderdom worden diezelfde vermogens je vijanden.
De meeste jongeren proberen
zelfs niet om hun onderscheidingsvermogen naar behoren te gebruiken.
Jonge mensen gebruiken hun intellectueel vermogen niet om te ontdekken
wie hun werkelijke vriend is en wie hun vijand, wie de goeroe is en wie
de toegewijde, wie de regisseur en wie de acteur. Als je je
intelligentie niet hebt ontwikkeld om de betekenis van het leven te
begrijpen en alleen je zintuigen en je lagere instincten volgt, is er
dan een reden om je een menselijk wezen te noemen? Zou je niet gewoon
een dier genoemd moeten worden? Alleen wanneer je de menselijke
eigenschappen op een juiste manier ervaart en het belang van het leven
als mens begrijpt, kunnen je zintuigen je niet langer in verwarring
brengen.
Tegenwoordig gebruik je God
voor je lichamelijk welzijn. Je gebruikt je lichaam niet om God te
eren. Nu maak je gebruik van God door iedere keer wanneer je ziek bent,
te bidden om een goede gezondheid en om op andere manieren je lichaam
te sterken. Aan de andere kant gebruik je het lichaam en al zijn
fysieke kracht en eigenschappen - als je ze hebt - niet om de Heer te
vereren. Je beeldt je in dat er later een zee van tijd zal zijn om je
met aanbidding bezig te houden en zo blijf je je tijd verdoen. Je denkt
na je pensionering wel te kunnen beginnen aan de contemplatie van God
en aan geestelijke oefeningen. Misschien denk je dat het beter is
intussen van het leven en van de dingen van de wereld te genieten nu je
nog jong bent. Maar hoe kun je beginnen aan God te denken als je oud
geworden bent, nadat je al je vermogens hebt verloren? (zie ook S.B. 6.1: Dharma en Adharma: het
Leven van Ajâmila].
Als je nu niet al je fysieke
kracht en vermogens gebruikt voor het aanbidden van de Heer, dan zal
het op een later tijdstip te laat zijn. Als kinderen je uitlachen en je
uitjouwen voor 'oude aap', zul je dan de kracht hebben om met een
intensieve spirituele training te beginnen? Als je haar grijs is
geworden, als je je nauwelijks kunt bewegen, nauwelijks kunt zien en
alle zintuigen zijn verzwakt, zul je ze dan kunnen gebruiken om de Heer
te aanbidden? Neen, dan kan het niet meer. De Indiase geschriften
hebben zeer krachtig en duidelijk uiteengezet hoe onbeduidend het is om
op je levensavond een begin te maken met geestelijke oefening. Er staat
geschreven dat als de dienaren van de god van de dood je vinden terwijl
je schreeuwt: 'Kom, kom!', als je eigen familie vindt dat het geen zin
heeft het lichaam hier te houden, als zij roepen: 'Neem het weg, neem
het weg!' en als je vrouw en kinderen hartverscheurend snikken, kun je
dan op dat moment aan de Heer denken? Kun je je familie zeggen op te
houden met huilen? Kun je de dood zeggen eventjes te wachten omdat je
enkele ogenblikken aan de Heer wilt denken? [zie ook S.B. 3.30: Heer Kapila Beschrijft
de Nadelige Gevolgen van Vruchtdragende Handelingen].
Je moet in je jeugd al het
nodige vergaren om een zeer stevige basis te leggen voor een gelukkige
toekomst. Denk je werkelijk dat je pas aan God kunt gaan denken nadat
je bent gepensioneerd? Dat is onmogelijk. Je moet reeds voor je
pensionering volop bezig zijn met sâdhana (geestelijke
plicht-, discipline-, en geestelijke inspanning). In plaats daarvan
duik je zelfs na je pensionering nog in de zakenwereld, vergooit je
tijd aan het bezoeken van clubs en verkwist je kostbare leven aan
zoveel ander luchtig vermaak. Een huisvrouw vroeg eens aan haar man:
'Zou je op z'n minst niet nu, op je oude dag, aan God gaan denken? Je
hebt er tijdens je actieve leven nooit de tijd voor genomen. Doe het
dan nu!' De zakenman antwoordde: 'Ik heb zelfs geen tijd om te sterven,
laat staan om aan God te denken.' Maar dacht je dat de dood niet komt
bij iemand die zegt dat hij geen tijd heeft om te sterven? Zal de dood
zich alleen naar zijn wens schikken? Nee, de tijd gaat onverbiddelijk
voort. Daarom moet je de tijd op de juiste wijze gebruiken, terwijl je
die nog hebt.
De vijand die de dood heet
staat tezamen met zijn soldaten, ziekte genaamd, gereed om oorlog te
voeren tegen je lichaam. De mens sterft tijdens de perioden waarin hij
wordt aangevallen door ziekte een zeer beklagenswaardige en hulpeloze
dood. Maar geen leger kan de mens aanvallen die de genade van de Heer
heeft verworven. Daarom moet je juist in je jeugd Gods genade waardig
worden en jezelf toerusten om alle uitdagingen van de vijand tegemoet
te treden als hij je probeert te belegeren. Bovenal moet je de vaste
innerlijke overtuiging hebben dat deze levensreis lang zal zijn. Elke
andere reis, zij het per bus, trein of vliegtuig, is slechtsvan korte
duur. Je hoeft voor deze reizen niet veel voorbereidingen te treffen.
Maar voor de reis van het leven moet je jezelf toerusten voor alle
onvoorziene omstandigheden van een lange reis. Anders zul je later veel
moeten lijden wanneer je geconfronteerd wordt met echte problemen en
echte moeilijkheden. Jullie weten allen dat het bij de wagons van een
goederentrein gewoon is dat op elke container een bepaalde datum wordt
gezet waarop die bepaalde container terug moet naar het depot. Nadat de
container voor bepaalde tijd is gebruikt moet hij op de genoemde datum
worden teruggestuurd. Hetzelfde geldt voor de container die je lichaam
is. Hiervan is ook de retourdatum opgeschreven door God zelf, maar
jullie zijn je er gewoon niet van bewust.
In de loop van het leven zijn
de vroege kindertijd en de jeugd zeer belangrijk. Omdat je de grote
waarde van deze periode van je leven niet beseft, verspil je je tijd
tijdens je jeugd. Je gebruikt een gouden beker, versierd met kostbare
edelstenen en juwelen voor een nietig en zeer onbeduidend doel. Om het
vuur van je zintuigen te voeden gebruik je sandelhout als brandstof.
Het vat is zeer kostbaar, de brandstof is ook kostbaar, maar het
voedsel dat je ermee verkiest te koken is smakeloos en waardeloos. Zo'n
kostbaar lichaam en zulke kostbare brandstof worden verkwist aan het
genieten van de onbeduidende en nutteloze dingen in het leven. Je doet
dingen zonder waarde in dit kostbare vat en gebruikt het voor je genot.
Je gebruikt de gouden ploeg om het veld van je hart om te ploegen en je
brengt slechts nutteloos onkruid voort.
Het veld [kshetra] van je hart is zeer
kostbaar en heilig. De goddelijke Leraar [Krishna] heeft
verklaard dat zelfs dat veld aan Hem toebehoort [zie B.G. hoofdstuk
13]. De Heer
heeft verklaard dat Hij zowel het veld is als degene die het veld kent
[zie ook velden]. Hij is de werkelijke
eigenaar van je hart en van je lichaam. Hij heeft Zichzelf met beide
geïdentificeerd. Wat ben je aan het doen met dit heilige hart en
dit heilige lichaam? Je gebruikt een gouden ploeg om nutteloze gewassen
van zintuiglijk genot te verbouwen. Een ieder die zich bewust is van de
kostbaarheid van het hart en de kostbaarheid van de gevoelens die
daarin aanwezig zijn, zal deze dingen niet misbruiken. Het leven moet
gebruikt worden voor het goede, voor het welbevinden van anderen, om
het heilige doel te bereiken en het heilige pad te bewandelen en om
glanzende pracht voort te brengen in het hart en in de geest. Je moet
dit leven gebruiken om jezelf ertoe te krijgen op te gaan in
goddelijkheid. Slechts dan zul je het gezag hebben te zeggen dat je
leven geheiligd en echt is geworden.
Men zegt dat het erg moeilijk
is en bijna onmogelijk om een leven als mens te verkrijgen. Wat is er
zo bijzonder aan menselijk leven? Waarom is het zo moeilijk om als mens
geboren te worden? [zie ook S.B. 10.63:
41 & S.B.
11.9: 29]. Alle genoegens die dieren
en vogels genieten, kun jij ook genieten. Welke betekenis heeft de
uitspraak dat menselijk leven zo kostbaar, zo heel bijzonder is? Dat je
het vermogen hebt om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Omdat
je het vermogen hebt om gehechtheid en haat op te geven. Daarom
moet je de intelligentie gebruiken die je gegeven is om onderscheid te
maken tussen de dierlijke leefwijze en de menselijke leefwijze. Door te
onderscheiden tussen âtma en anâtma, het
Zelf en het niet-Zelf. Doordat je de yoga van de intelligentie niet
wilt aanleren, word je het slachtoffer van je emoties. Je kunt geen
innerlijke vrede vinden omdat je niet het juiste pad volgt.
De jeugd moet met een ferm
besluit de drie soorten tapas gaan beoefenen: van het lichaam,
van de geest en van het spreken, en zo de wereld ten voorbeeld zijn. Je
moet de rajoguna gebruiken om de tamoguna te leren
beheersen en je moet de sattvaguna gebruiken om de rajoguna
te beteugelen. Je kunt niet in evenwicht en harmonie leven zolang je
hart nog vervuld is van hartstocht. Als het hoofd leeg is, kun je hopen
het te vullen met goede gedachten, maar als je hoofd reeds gevuld is
met allerlei nutteloze gedachten, hoe is het dan mogelijk het te vullen
met heilige en grootse dingen? Je hebt je hoofd gevuld met allerlei
onnodige wereldse dingen. Je zult jezelf eerst van dat alles moeten
ontdoen. Slechts dan zul je in staat zijn je hoofd met heilige
gevoelens en heilige gedachten te vullen.
Velen van jullie volgen een
pad zonder zin en leiden een leven zonder betekenis. Je huilt wanneer
je geboren wordt en je huilt als je doodgaat. In de tijd daartussen
blijf je huilen om onbelangrijke dingen. Huil je ook als je ziet hoe de
rechtschapenheid (dharma) in verval is geraakt? Daar zou je om moeten
huilen. Daar zou je je kracht en vermogens voor moeten gebruiken: het
verval te keren en de wond te helpen helen die het gevolg is van dat
verval. Wat is dharma? Dharma is het voortdurend in herinnering
houden, een ononderbroken contemplatie van de Heer. Het is het
vervullen van je dagelijkse plichten terwijl je aan aan de Heer denkt.
De Gîtâ leert niet dat je je familie vaarwel moet
zeggen, dat je je welstand en bezit moet opgeven en dan het woud
intrekken. Nee! Zorg voor je familie. Doe je plicht. Maar blijf
voortdurend op de Heer gericht. Vergeet bij al wat je doet nooit je
doel. Als je dat opgeeft, zul je verdwalen en op het verkeerde pad
terechtkomen. Je kunt je dagelijkse plichten vervullen en daarbij toch
je doel in gedachten houden.
Je woorden moeten vrij zijn
van iedere smet, van ieder gebrek. Je moet erop toezien dat je altijd
de waarheid spreekt. Sommige mensen denken dat ze in moeilijke tijden
de waarheid kunnen aanpassen. Ze denken zelfs dat het soms nodig is te
liegen. Maar in moeilijke situaties kun je voldoende tegenwoordigheid
van geest ontwikkelen om stilte te betrachten in plaats van hetzij de
waarheid, hetzij de onwaarheid te vertellen. Als je de waarheid
vertelt, doe dat vriendelijk en zacht. Zeg de waarheid niet op een
onprettige manier noch de onwaarheid op een prettige wijze. Telkens
wanneer er een moeilijke periode aanbreekt, moet je leren hoe je
compromitterende situaties vermijdt, zonder ooit te liegen. In sommige
omstandigheden moet je je op een uitzonderlijk voorzichtige wijze
gedragen. Je moet leren hoe je de woorden gebruikt zonder mensen te
kwetsen. Er is gezegd: 'Hij is gelukkig die weet te spreken zonder ooit
iemand te kwetsen.' Je moet noch anderen kwetsen, noch worden gekwetst
door anderen. Hier is een klein verhaal:
Een huisvrouw nam deel aan
een bijeenkomst, die leek op deze die we vandaag hebben. Ze luisterde
geconcentreerd en met grote aandacht naar wat er werd uiteengezet. Toen
de pandit de Ramâyana uitlegde, verklaarde hij
dat in het leven van een getrouwde vrouw de echtgenoot het enige doel
was. Hij zei: 'Het is de verantwoordelijkheid van een huisvrouw om haar
echtgenoot tevreden te stellen en hem gelukkig te maken. Behandel je
echtgenoot altijd als God.'
Nadat de huisvrouw dit
alles gehoord had, ging ze naar huis. Ze was zo onder de indruk van
deze voordracht dat ze besloot al het geleerde meteen in praktijk te
brengen. Zodra de echtgenoot thuiskwam voor zijn middagmaal, pakte ze
een bak met water en liet dat over zijn voeten stromen nog voordat hij
zijn schoenen uit kon doen. Ze dacht hiermee haar echtgenoot eer te
bewijzen. De echtgenoot was verward en verbijsterd. Hij ging het huis
binnen, ging zitten en maakte aanstalten om zijn schoenen uit te doen
en zijn voeten te drogen, maar voordat hij dat kon doen, rende zij naar
hem toe om het van hem over te nemen. Nadat hij de situatie in
ogenschouw had genomen, ging de man naar kantoor en belde de dokter.
Hij wist niet dat zijn vrouw de voordrachten van de pandit had
bijgewoond. De dokter kwam en besloot haar een paar slaappillen te
geven. Hij zei dat het op een aanval van hysterie leek, maar dat zij na
een paar dagen rust wel weer in orde zou zijn. De man at zijn maaltijd
en zei tegen zijn vrouw dat ze wat moest rusten. Toen ging hij naar
kantoor. Zijn vrouw ging direct weer terug naar de bijeenkomst om naar
de volgende lezing te luisteren.
Die middag zette de pandit
uiteen wat de relatie moet zijn tussen man en vrouw. Hij zei: 'Wie is
de echtgenoot? Wie is de echtgenote? Niets is blijvend. Al die dingen
zijn slechts van tijdelijke en voorbijgaande aard. Eigenlijk bestaat er
niets.' Toen voegde hij eraan toe: 'Alleen God is waar. Hij is de enige
echte werkelijkheid.'
De vrouw keerde naar huis terug en ging in haar gebedskamer zitten. Die
avond kwam haar man een half uur eerder thuis van kantoor met de
gedachte dat zijn vrouw zich misschien niet goed voelde en hij haar
wellicht wat kon helpen. Hij klopte 0p de deur en zei dat hij er was.
Hij vroeg haar vriendelijk om open te doen. Vanuit de gebedskamer
antwoordde zij: 'Een moeder bestaat niet, een vader bestaat niet, een
huis bestaat niet, er is niets, zelfs geen echtgenoot.' Hij schrok erg
van haar gedrag, maar op een of andere manier slaagde hij erin haar de
deur te laten opendoen. Hij ging het huis binnen, liep meteen naar de
telefoon en belde een psychiater. Deze kwam en hij onderzocht haar
nauwkeurig. Zijn diagnose was dat zij door te luisteren naar al die
voordrachten over heilige teksten zich wat eigenaardig was gaan
gedragen, maar dat ze er wel vlug overheen zou komen als ze thuis
gehouden werd. Alle maatregelen werden genomen om haar ervan te
weerhouden naar de lezingen te gaan. Iedereen werd ingelicht, zowel de
chauffeur als alle bedienden van het huis kregen de opdracht erop te
letten dat ze niet wegging.
Nadat haar deze beperkingen
op doktersadvies waren opgelegd, ging ze twee dagen niet naar de lezing
en ze begon zich weer normaal te gedragen. De onthechting die ze had
verkregen was dus slechts van tijdelijke en oppervlakkige aard geweest,
en niet blijvend. De echtgenoot was gelukkig. Het normale dagelijkse
leven werd hervat.
Na een maand bezocht deze dame weer de plaats waar de lezingen werden
gehouden. Op die bepaalde dag verklaarde de pandit de leringen van de
Gîtâ. Hij legde uit dat wanneer men sprak, men altijd de
waarheid moest zeggen en dat men daarmee niet moest schipperen. Ze
hoorde dit en ging naar huis. Haar echtgenoot vertelde haar dat er die
dag een huwelijksreceptie was en vroeg of ze zich klaar wilde maken om
met hem mee te gaan. Ze verkleedde zich vlug en ging mee.
De huwelijksceremonie was
in volle gang. Er is een traditie in die streek van ons land volgens
welke een mooie ketting die door de bruid wordt gedragen aan elke
oudere vrouw wordt voorgehouden met het verzoek hem aan te raken en te
zegenen. De vader van de bruid kwam naar onze dame, herkende haar en
vroeg: 'Hoe gaat het met uw moeder? Gaat alles goed?' Het waren
beleefdheidsvragen met het doel een paar woorden te wisselen, terwijl
hij haar de gewijde ketting voorhield met het stille verzoek deze aan
te raken en te zegenen. Zij antwoordde: 'Met mijn moeder gaat het heel
goed, maar een week geleden stierf mijn schoonmoeder heel onverwacht en
ze werd gecremeerd.' Haar buurman vroeg haar: 'Waarom moest je zo'n
ongunstig verhaal vertellen terwijl je de ketting aanraakte en zegende?
Het is de bedoeling dat de bruid en haar toekomstige familie een lang
en gelukkig leven zullen krijgen.'
De huisvrouw antwoordde:
'Moet ik een leugen vertellen alleen terwille van deze ketting? Nee, ik
zal nooit liegen. Het is een feit dat mijn schoonmoeder de vorige week
is overleden en dat ze de volgende dag is gecremeerd.' Een intelligente
jongedame die vlak bij hen zat, zei: 'Moedertje, je moet gevoel voor
verhoudingen hebben en je bewust zijn van de samenhang en
omstandigheden voordat je iets zegt.'
Wanneer je op een zekere dag
een geestelijke les hoort, wil je die onmiddellijk met grote
overtuiging en beslistheid toepassen, maar dat geldt slechts voor die
bepaalde dag. Dit is niet de juiste manier om je geestelijke studie te
vervolgen. Je moet je verstand gebruiken om het verband te begrijpen
waarin je je bevindt voordat je in een bepaalde situatie iets zegt.
Wanneer je iets doet of zegt, moet je weten dat de waarheid de
koninklijke weg is om je einddoel te bereiken. De tong moet niet besmet
worden door leugen, het lichaam niet door geweld. De geest moet niet
besmeurd worden door slechte gedachten en lelijke gevoelens. Alleen
wanneer je deze drie heiligt, de tong, het lichaam en de geest, en deze
in harmonie brengt, zul je in staat zijn het heilige visioen van de
Heer te verkrijgen.
Studenten moeten uiterst
voorzichtig zijn met het spreken van de waarheid. Ze moeten zeker de
waarheid vertellen, maar voorzichtig zijn niet te blijven praten en
anderen onnodig te kwetsen. Houd je tong in bedwang. Telkens wanneer er
met iemand een verschil van mening is en je hem al zijn tekortkomingen
opsomt met de rechtvaardiging dat alles wat je zegt waar is, zullen er
later stellig complicaties optreden. Je moet anderen nooit haten. Als
je eenmaal liefde ontwikkelt, zullen de kwesties van haat en jaloezie
zich niet voordoen. Als je liefde in je hart hebt, zullen je woorden op
een natuurlijke wijze lieflijk zijn; zelfs als er boosheid ontstaat,
zal deze van voorbijgaande aard zijn. Zij treedt onmiddellijk op de
achtergrond. Er zijn vier typen mensen. De boosheid van iemand met een sattvische
natuur is zeer vluchtig van aard, de boosheid wijkt onmiddellijk. De Gîtâ
heeft verklaard dat zo iemand een grote ziel is. Het tweede type zal
zijn boosheid een paar minuten voelen, maar die zal gauw verdwijnen. De
derde categorie van personen zal deze boosheid voortdurend voelen, de
hele dag. Degenen die tot de laagste categorie behoren, zullen hun
boosheid hun hele leven voelen.
Krishna, de Leraar in
de Gîtâ, heeft dit ook nog als volgt gezegd: 'De
boosheid van een goed mens is als het schrijven op water en is in het
geheel niet van blijvende betekenis. De boosheid van de tweede
categorie is als het schrijven op zand. De boosheid zal op een bepaald
moment worden weggespoeld. Het derde type boosheid is als het schrijven
op steen. Na lange tijd zal ook die wegslijten. Maar de boosheid van
het vierde type mens is als het schrijven op een stalen plaat. Die
verdwijnt nooit, tenzij je de stalen plaat smelt en opnieuw vormgeeft.
Slechts als je die boosheid in het vuur gooit, wordt zij vernietigd.
Alleen door die intense transformatie vindt er verandering plaats.'
In de Gîtâ
zijn die dingen te vinden die in directe relatie staan tot het
dagelijkse leven. Het is echter onmogelijk om je alle leringen van de Gîtâ
eigen te maken en ze in praktijk te brengen. Maar je moet die ter harte
nemen en in praktijk brengen, die direct van toepassing zijn op je
huidige situatie. Je kunt er dan onmiddellijk van profiteren en dichter
bij je geestelijke doel komen.