Bhagavân Sathya Sai Baba
over de Bhagavad Gîtâ
Het Pad
van Wijsheid - Bhagavad Gîtâ Hoofdstuk 2a en 2b
Zestiende
Voordracht:
Verdrijf
je
onwetendheid
en
je
zult
voor
altijd
vrij
zijn
van
smart
Belichamingen
van
liefde!
De ware betekenis van het
woord sânkhya is wijsheid. In het tweede hoofdstuk van de
Gîtâ, getiteld Sânkhya Yoga,
begon Krishna Zijn leringen met het pad der wijsheid. Krishna
zei tot Arjuna: 'Bangheid, smart, verdriet... alle zwakheid en
angst die je nu voelt, hangen samen met je manier van denken. Hoe komt
het dat je je in deze erbarmelijke toestand bevindt? Het komt door je
onzuivere manier van denken, Arjuna. Je hebt jezelf met die onzuivere
geest volkomen vereenzelvigd.'
Krishna noemde Arjuna
een 'kripanah', [kripayâ: uit compassie] een woord
dat men soms vertaald heeft met 'een laaghartig, arm of vrekkig mens'.
Maar deze woorden geven niet juist weer wat Arjuna was. Hij was
geen vrek, was niet armlastig en was zeker niet gemeen of laaghartig.
In de taal van de Upanishad's
wordt die term echter ook gebruikt om onwetendheid aan te duiden. Wat Krishna
dus bedoelde toen Hij Arjuna een 'kripanah' noemde, was
dat Arjuna zich gedroeg als een onwetende. Wegens onwetendheid
werd Arjuna overmand door leed en smart en had hij volkomen de
moed verloren. Droefheid wordt merkbaar wanneer men zich verlaten
voelt. Men kan het leven beschouwen als een stroom waarin schepsels
samenkomen en weer uit elkaar gaan. In het leven van de mens worden
vele verbintenissen aangegaan en weer verbroken. In dit proces kan men
overgangsperioden (sandhyâ) onderkennen. Sandhyâ
duidt aan, het moment dat twee perioden samenkomen. Het
is bijvoorbeeld de verbinding tussen dag en nacht, tussen vreugde en
verdriet. Het is het moment tussen samenkomen en uit elkaar gaan. Op
het moment van sandhyâ ben je zowel blij als bedroefd.
Maar in die toestand verkeer je niet lang. Je gaat voort en komt in een
toestand van volle vreugde of je vervalt in verdriet. Natuurlijk streef
je alleen naar vreugde en niet naar verdriet. Het pad van de wijsheid
helpt je om in de eeuwigdurende vreugde te blijven verkeren. Sânkhya
yoga leert ons de weg naar eeuwige vreugde door onthechting en
liefde voor God.
In het hoofdstuk over Sânkhya
Yoga in de Gîtâ kom je de woorden 'Hrishîkes'a'
en
'Gudâkes'a' tegen. Hrishîkes'a is een naam voor Krishna als
de Meester van de zintuigen en Gudâkes'a is een bijnaam van Arjuna,
als
hij
die
de
slaap
overwonnen
heeft.
Krishna was de Meester
der zintuigen en Arjuna leerde zijn zintuigen te beheersen.
Aanvankelijk was Arjuna echter nog verzonken in het
lichaamsbewustzijn en overzag hij zijn situatie in het geheel niet. Arjuna's
ongerustheid werd gewekt toen hij ging nadenken over de
gevolgen van de op handen zijnde oorlog met familieleden en vrienden.
Hij was ernstig bezorgd over hetgeen zou kunnen gebeuren na de
lichamelijke ondergang van deze mensen; met andere woorden: Arjuna dacht
alleen
in
termen
van
lichaamsbewustzijn.
Het
lichaam
is
gebonden
aan
het
tamas-element, het element der traagheid of
bewegingloosheid [duisternis, onwetendheid]. Men kan het beschouwen als
een vat, een houder of een kleed dat de individuele ziel zich aanmeet.
Zoals het vanzelfsprekend is om een kledingstuk dat te vuil is of
versleten, weg te gooien en iets nieuws aan te trekken, zo verlaat je
ook dit lichaam en kleed je je in een nieuw. Krishna toonde aan
dat de dood veel lijkt op het wegdoen van een oud stuk textiel.
Als gewone mensen horen
dat het lichaam kan worden beschouwd als kleding die je aan en uit kunt
trekken, beginnen zij te twijfelen. Na tachtig of negentig jaar,
wanneer de ouderdom zijn sporen heeft achtergelaten, kan men
gemakkelijk accepteren dat het lichaam is geworden als een oud stuk
textiel. Dan zou men kunnen aanvaarden dat deze oude kleding moet
worden afgelegd. Maar als iemand sterft in zijn jeugd of in de kracht
van zijn leven, nog voor de oude dag is begonnen, zou het erop
neerkomen dat hij nieuwe kleren achterlaat. Stel dat er een twintig
jaar oud lichaam achterblijft; mogen we het dan versleten noemen? Het
is duidelijk dat de kleding nieuw is. Krishna weerlegde deze
twijfel met een voorbeeld:
Stel dat
je een
jaar lang op
pelgrimstocht bent geweest en je hebt ter plaatse een stuk textiel
gekocht. Je neemt de stof mee naar huis en bewaart die in een kast. Na
vijf of tien jaar kom je die lap weer tegen terwijl je enige kleren
opbergt, en je herinnert je dat je deze lap vele jaren geleden hebt
gekocht. Je brengt hem naar een kleermaker en laat er een overhemd uit
maken. Op een dag dat je dit overhemd draagt, buig je voorover om te
gaan zitten en de rug scheurt. Je dacht dat het een nieuw overhemd was
en nu is het zo vlug
gescheurd!
Waarom
heb
je
er
zo
kort
mee
gedaan?
Het
is
gescheurd omdat
de stof oud was: het overhemd was nieuw, maar de stof kwam uit een oude
voorraad. Als je een lichaam aanneemt en je blijft daarin slechts een
zeer korte tijd, dan lijkt het op het eerste gezicht alsof je een nieuw
lichaam afdankt. Maar in werkelijkheid komt het uit een oude voorraad.
Je hebt het ontvangen als resultaat van vele vorige levens.
Er is nog een
voorbeeld dat je zal helpen dit te begrijpen:
Er zijn twee mannen, een jonge man en
een oude. De jonge man, die achttien jaar is, heeft al herhaaldelijk op
een stuk rots geslagen, heeft de steen twintig forse slagen gegeven met
een hamer, maar de steen breekt niet. Hij gaat zitten om uit te rusten.
Dan komt er een man van hoge leeftijd voorbij. Deze breekt de steen met
slechts twee hamerslagen. Vanwaar dit verrassende resultaat? Na de
twintig slagen van de jongeman brak de steen niet, maar hij brak wel na
twee slagen gegeven door iemand van tachtig! De fout ligt in de
gedachte dat alleen de twee slagen tellen die de oude man heeft gegeven
en te denken dat de steen is bezweken onder de kracht van die twee
slagen. Maar in werkelijkheid heeft de steen het begeven na
tweeëntwintig slagen. Na de twintig slagen van de jongeman kreeg
hij nog twee extra slagen van de oude man; toen brak hij.
Zo heb je in een vorig leven
misschien een bepaalde spirituele training ondergaan, hebt een aantal
geestelijke ervaringen gehad en je bent daarna gestorven. In dit leven
hervat je je spirituele reis en nog voordat je oud bent geworden, kun
je het geestelijke doel hebben bereikt. Als je dit soort zaken
overdenkt, houd je wellicht alleen rekening met je huidige bestaan en
betrek je in je overwegingen alleen de inspanningen en de gevolgen van
je daden in dit leven. Maar de Heer ziet en overweegt al je vorige
levens, al je vroegere inspanningen en alle gevolgen daarvan. Krishna
sprak: 'Mijn kind, de tijd vernietigt tenslotte elk lichaam. Weet dat
je hebt bestaan in ontelbare lichamen en dat je in vroegere tijdperken
door ontelbare cycli van geboorte en dood bent gegaan al sinds
mensenheugenis.'
Het
woord
voor
lichaam
in
het
Sanskriet
is
's'arîra' en betekent 'hetgeen afsterft,
hetgeen wegkwijnt'. Het lichaam wordt geboren als een hompje vlees [zie
ook S.B.
3.31]; tijdens de groeiperiode wordt het mooi en aantrekkelijk,
maar tenslotte wordt het oud en verliest al zijn kracht en
bekoorlijkheid. Het lichaam is een levenloos ding, zonder gevoel. Maar
tijdens het leven ondergaat het een aantal veranderingen en
uiteindelijk raakt het versleten. Nu kun je gaan twijfelen. Hoe kan men
het lichaam bewegingloos en ongevoelig noemen? Het spreekt, loopt,
leeft, is vol activiteit. Dit levende lichaam kan niet bewegingloos
worden genoemd. Maar als je het uurwerk van een klok opwindt, begint
het ook te draaien en te lopen. Dat wil toch niet zeggen dat die klok
leeft. Door de energie die de klok heeft gekregen toen je hem opwond,
loopt hij nu naar behoren. Zo kan je lichaam bijvoorbeeld ook praten en
het functioneert op velerlei wijze door de levensenergie die God het
heeft gegeven. Zonder het goddelijke principe dat het leven inblaast,
kan het lichaam niet functioneren, zomin als een klok kan functioneren
zonder te worden opgewonden.
Maar nu komt er een volgende vraag naar voren.
Een klok loopt, maar
vorm en omvang veranderen niet, het lichaam daarentegen groeit wel. Hoe
kun je dat verklaren? Als het niet meer is dan een bewegingloos ding,
hoe kan het dan groeien? Dingen die inert zijn, groeien niet. Maar
indien je stof bijeenveegt op de vloer en in de vuilnisbak gooit, dan
wordt zelfs dat hoopje stof groter. Wanneer je je lichaam blijft voeden
met allerlei voedsel, dan groeit het ook. Naarmate de hoeveelheid
voedsel daarbinnen vermeerdert, groeit het lichaam. Een hoopje stof
groeit dan wel, maar je mag niet zeggen dat het leeft. Dus mag je ook
niet de gevolgtrekking maken dat je lichaam leeft alleen vanwege het
feit dat het groter wordt. Het lichaam zelf is een levenloos ding. Het
is echter vol bewustzijn omdat de ware basis ervan goddelijk is. Denk
altijd aan die basis; het goddelijk bewustzijn onderhoudt en activeert
het levensprincipe in alle schepsels. Houd dit in gedachten bij het
doen van je plicht.
Toen Krishna Arjuna
een onwetende noemde, wilde dat zeggen dat Arjuna
geen opvoeding had genoten? Nee, dat betekende het beslist niet. Arjuna
had vele vaardigheden leren beheersen. Hij was doorkneed in de
krijgskunst, in bestuurskunde en bezat nog veel meer professionele
vaardigheden. Maar op spiritueel terrein was hij ongeschoold. Elkeen
gebruikt zijn vermogen en talenten om zich op een bepaald terrein te
specialiseren en daarin bekwaam te worden. Sommige mensen gebruiken hun
talent om muziek te kunnen beoefenen, anderen schrijven boeken of
gedichten, weer anderen ontwikkelen hun vaardigheid in de schilderkunst
of in beeldhouwen. Kijk eens naar onze eigen universiteit. Er werken
hier een aantal professoren. De één is misschien expert
geworden op het
terrein van de natuurkunde, de ander op het gebied van scheikunde, een
volgende in de wiskunde, weer een ander in de biologie. Zo kunnen zij,
ieder op
zijn eigen terrein, buitengewone prestaties hebben geleverd. Maar van
de andere academische vakgebieden weten zij weinig.
Neem bijvoorbeeld de
studie van de heilige geschriften, van de Veda's
[zie ook Vedas].
Er zijn mensen die al hun vermogen aanwenden om ze vloeiend en vaardig
te kunnen reciteren. In dit opzicht is onze Kamavadhani uniek.
Niemand
kan hem hierin evenaren. Hij heeft een bijzonder grote kennis vergaard
van de Veda's. Vraag je hem echter: 'Wie is Sîtâ?'
dan
antwoordt
hij:
'Zij
is
de
vrouw
van
Krishna.' Hij bezit niet veel kennis van
de
wereld. De oorzaak is dat deze mensen al hun capaciteiten gebruiken op
een bepaald wetenschappelijk terrein, voor een specialisatie. Zo had Arjuna,
prins
van
koninklijke
bloede,
een
bijzondere
bedrevenheid
bereikt
in
de
kunst van het boogschieten, maar op andere gebieden was
hij veel minder thuis. De enige die alle wetenschappelijke gebieden
volledig beheerst en bekwaam is op alle terreinen, is God. Daarom wordt
Hij omschreven als alwetend. Hij die alwetend is, is ook almachtig en
allesdoordringend. Alleen God heeft de drie eigenschappen alwetendheid,
almacht en alomtegenwoordigheid.
Omdat Hij het verleden, het heden en de toekomst kende en
wist dat Arjuna er klaar voor was, begon Krishna hem te
onderwijzen in de grote
geestelijke waarheden. Hij zei: 'Besef hoe vergankelijk het lichaam is
en vergeet nooit dat het een onveranderlijke basis bezit. Met die
goddelijke basis voor ogen moet je je plicht vervullen. Om te beginnen
moet je je losmaken van alles waaraan je gehecht bent. Je identificeert
je volkomen met het lichaam. Die gehechtheid is heel gevaarlijk. Zo
verlies je je onderscheidingsvermogen volledig.'
Hier is een kort verhaal
om dit te illustreren:
Eens werd Indra,
de koning der hemelse planeten, de koning van de hemel, gedoemd om als
varken te
worden geboren op aarde. In
dat
leven
bracht
hij
zijn
tijd door met
zijn gezin en leefde in vuil modderwater. De wijze Nârada kwam
voorbij,
zag het varken en zijn gezin en herkende Indra, verlaagd tot deze vorm.
Nârada kreeg groot medelijden met hem. Hij sprak tot het varken:
'Indra, kijk eens tot welke toestand je bent vervallen. Hoe is dat
gekomen? Maar het geeft niet, maak je geen zorgen. Ik zorg dat je
hiervandaan komt. Ik zal alle vermogens die ik door boetedoening heb
verkregen, aanwenden om je te helpen.' Hij sprak met zeer veel
medeleven en merkte verder nog op dat iemand
die alle weelde van het hemelse bestaan behoorde te genieten, nu wel
in een bijzonder ellendige toestand was terechtgekomen en dat het leven
voor hem erg ongelukkig was geworden. In zijn gedaante van varken
antwoordde Indra: 'Nârada, waarom kom je mijn geluk verstoren? De
vreugde die ik hier met mijn vrouw en kinderen in dit vuile water
beleef, zal ik nergens anders kunnen vinden. Zo'n heerlijk leven als
ik hier in dit modderwater geniet, krijg ik zelfs niet in de hemel.
Bemoei je alsjeblieft niet met mijn leven en bederf het plezier niet
dat
ik hier beleef. Loop liever door!' Indra, die in de greep verkeerde van
de illusie der gehechtheid, had geen besef van zijn eigen erbarmelijke
toestand.
Wanneer je betoverd bent door je
gehechtheid (moha), raak je volkomen
misleid. Deze misleiding is te wijten aan de onweerstaanbare kracht van
de oerillusie (mâyâ). Wil je de macht van mâyâ breken, dan moet je de
kracht van het Âtma tot ontwikkeling brengen. Daarom nam Krishna
op
zich om Zijn leringen te beginnen door Arjuna in te wijden in
de kennis
van het Zelf (âtma vidya). Slechts nadat je de kennis van
het âtma goed
hebt leren gebruiken, kun je de taak die je hebt te verrichten naar
behoren vervullen. Zonder deze kennis zul je zelfs niet kunnen
begrijpen hoe je het gewone dagelijkse werk in de wereld moet doen.
Maar het luisteren naar geestelijke lessen kan je slechts enigermate
op weg helpen. Wanneer je luistert naar de Gîtâ,
voel je je gelukkig en
vol vreugde; het schijnt dan allemaal zo eenvoudig. Dat geluksgevoel is
maar van korte duur. Als je de leringen in praktijk gaat brengen,
duiken er vele echte problemen en moeilijkheden op. Maar je moet
blijven volhouden. De leringen zullen je weinig goeddoen, tenzij je ze
in praktijk brengt. Je moet je verdiepen in alles wat je hebt gehoord
en gelezen en je dat eigen maken. Dan heb je iets veroverd dat echt
waarde heeft.
Krishna
Caitanya ging op
pelgrimstocht en bereikte Srirangapatnam,
een dorp in het zuiden van India. In de tempel van het dorp was een
aantal mensen bijeengekomen. Een zekere leraar, een geleerde pundit,
onderwees er uit de Gîtâ. De pundit las de tekst en
de volgelingen
herhaalden de verzen, waarop de pundit de bijbehorende uitleg gaf. Hij
zag een volgeling in een hoekje zitten, wiens tranen rijkelijk
stroomden. De andere mensen hadden allen de Gîtâ
in hun handen, zij herhaalden de zinnen en luisterden aandachtig naar
de pundit. Terwijl de tekst werd verklaard, veranderde hun
gelaatsuitdrukking voortdurend. Het ene ogenblik keken zij blij, dan
weer ernstig. Maar de volgeling in de hoek had dergelijke ervaringen
niet; zijn gelaatsuitdrukking veranderde helemaal niet. Zijn tranen
bleven maar stromen. Caitanya zat dit alles aan te kijken. Toen sprak
hij de man aan en vroeg: 'Waarom huilt u zo? Wat voor reden heeft u om
zo droevig te zijn terwijl de Gîtâ op zo'n vreugdevolle
wijze wordt
verklaard?' De man antwoordde: 'Swami, ik weet niet wie u bent. Ik ken
geen Sanskriet. Ik kan de woorden niet uitspreken. Omdat ik geen
Sanskriet ken, wil ik de verzen niet verkeerd nazeggen; ik zou dan
misschien een zonde begaan. Daarom probeer ik mij innerlijk een
voorstelling te maken van Krishna toen hij de Gîtâ onderwees, met Zijn
hoofd omgedraaid sprekend tegen Arjuna, die achter Hem in de
strijdwagen zat. Ik zat te huilen omdat ik mij indacht hoe lang Krishna,
zo
met
Zijn
hoofd
omgedraaid, moest
proberen Arjuna te
overtuigen. Het moet Hem heel wat pijn hebben bezorgd dat Hij Zijn
hoofd zo lang in die stand moest houden. Als Arjuna voorin had
gezeten
en Krishna achter, dan zou het de Heer veel minder moeite
hebben
gekost. Het doet mij veel verdriet als ik daaraan denk.' Caitanya
voelde
dat
hij
sprak
met
een ware gelovige. De man ervoer zoveel liefde
voor Krishna en had zich zo diepgaand vereenzelvigd met Krishna
terwijl
Deze
Arjuna onderwees in de Gîtâ,
dat hij deel was geworden van Krishna
zelf. Caitanya trok eruit de conclusie dat het ervaren van
zulke
gevoelens veel belangrijker was dan het louter aanhoren en nazeggen van
de Gîtâ-verzen.
Zelfs op dit ogenblik,
terwijl de Gîtâ wordt uitgelegd, schrijven
sommigen van jullie alles heel eerbiedig in je aantekeningenboek op,
terwijl anderen de Gîtâ in hun handen houden en de
verzen volgen in een
poging ze te leren. Maar dit zijn allemaal slechts uiterlijke gebaren
die geen diepere gevoelens van devotie zullen wekken. Als je wilt dat
je hart volledig wordt verzadigd met de essentie van de leringen, dan
moet je naar een innerlijke ervaring streven.
Doe dit door de verzen in
je dagelijks leven in praktijk te brengen.
Zelfs wanneer je er slechts een enkele in praktijk brengt, is dat meer
dan genoeg. Wat heeft het voor zin om honderd verzen op te schrijven?
Als je je hoofd volstampt met de inhoud van het boek, wordt je hoofd
niet meer dan een tweede boek. Waar het op aankomt is hetgeen
er staat gedrukt in het boek van je hart. Al staat er van al deze
leringen slechts één in je hart gegrift, dan is dat
alles wat je nodig
hebt. Laat je hart overstromen van liefde. Dat is voldoende. In plaats
dat je het hoofd vult met geleerdheid en boekenwijsheid kun je beter je
hart vullen met liefde. Krishna zei tegen Arjuna:
'Blijven treuren en
weeklagen heeft geen enkele zin. Al je gevoelens komen voort uit gewone
lichamelijke banden en relaties. Kom tot inkeer. Als je gedachten zich
naar binnen richten, zul je alles begrijpen wat Ik heb uiteengezet. Je
treurt om mensen om wie je niet hoeft te treuren. Er is geen reden
jezelf steeds verdrietiger te maken. Je moet niet zo lijden. Je voelt
zoveel smart omdat je nog in onwetendheid verkeert. Verdrijf deze
onwetendheid volledig uit je hart. Alleen wanneer er niet het geringste
spoor van onwetendheid in je hart is achtergebleven zul je de wijsheid
kunnen opnemen.'
Onwetendheid is als vuur.
Stel dat je een vuur bijna geheel uitdooft,
op een paar gloeiende kolen na. Steekt er nu wind op, dan kunnen de
vonken van die paar kolen het begin zijn van een enorme vuurzee. Daarom
mag er geen enkel vonkje achterblijven.
Onwetendheid is ook als een ziekte. Stel dat je kwaal bijna
genezen is
en dat er slechts nog wat restverschijnselen waar te nemen zijn. Kom je
nu uit het ziekenhuis en volg je het juiste dieet niet meer, dan neemt
de ziekte snel in kracht toe en gaat zich weer in het lichaam
verspreiden. Er mag absoluut geen spoor meer van de kwaal over zijn.
Je kunt onwetendheid ook
vergelijken met het hebben van schulden. Stel
dat je al je schulden hebt afgelost; er staat alleen nog een kleine
lening van een paar honderd roepies. Maar als je de rente laat oplopen,
wat gebeurt er dan? Je schuld zal weer snel toenemen. Daarom behoor je
je schulden volledig af te betalen.
Zo is er ook een kans dat
je verdriet weer oplaait en gaat toenemen
wanneer er ook maar enkele gedachten van gehechtheid en begeerte in je
hart zijn achtergebleven. Daarom maande Krishna: 'Arjuna,
als
je
het
geringste
spoor
van
gehechtheid in je hart laat voortbestaan, dan
verliest alles wat Ik je leer zijn waarde. Al je gehechtheid, die zo
lang is gevoed door de onwetendheid die je hart verduistert, moet
volledig verdwijnen Om je hierbij te helpen onderwijs Ik je Sânkhya
Yoga.'
Het hoofdstuk over sânkhya
yoga, het tweede van de Gîtâ, is
buitengewoon belangrijk. Als je het verschil tussen âtma
en anâtma
eenmaal hebt begrepen, tussen het ware Zelf en het valse Zelf dat
gebonden is aan de dingen van de wereld, dan worden alle andere
hoofdstukken heel gemakkelijk te begrijpen. Daarom moet je dit tweede
hoofdstuk vers voor vers doornemen en er zo nodig enkele dagen
geconcentreerd mee bezig zijn. Je moet de sânkhya yoga
vanuit het
diepst van je hart proberen te begrijpen. Vanaf het moment dat Krishna
zijn leringen begint, kun je elk woord en elk vers van dit hoofdstuk
beschouwen als een zeldzaam juweel. Slechts wanneer je het wezen van sânkhya
yoga volledig hebt begrepen, zul je de Gîtâ
pas ten volle
kunnen begrijpen.
Upanishad's: Het onderliggende mysterie,
de geheime leer. Filosofisch gedeelte van de Veda's, honderdacht in
getal bedoeld om de persoonlijke aard van de Absolute Waarheid te
begrijpen. In het Bhâgavatam worden ze samengevat in 10.87.
Caitanya:
(levenskracht)
naam van de incarnatie van Krishna als Krishna-bhakta in
1486 in Navadvîpa, West-Bengalen. Ook genaamd Mahâ Prabhu
Krishna-Caitanya en Gauranga. Uitgesproken: Tsjétanja. Een
avatâra die ± 500 jaar geleden in India verscheen om de
mensheid te onderrichten in het yuga-dharma (de realisatiemethode die
geldt voor een bepaald tijdvak of yuga) van onze tijd, te weten het
chanten van de heilige namen van God, en te strijden tegen de
verslechterende invloed van kali-yuga. Hoewel Hij Krishna Zelf was,
speelde hij de rol van Krishna's toegewijde, om ons te tonen hoe
we onze liefde voor Hem tot leven kunnen wekken. Hervormer van de
Vedische cultuur ter bestrijding van het valse gezag van droge
boekenwijsheid en het kastenstelsel. In het westen ingezet tegen het
impersonalisme en de filosofie van de leegte. De incarnatie van de Heer
die in deze wereld neerdaalde om door middel van de
sankîrtana-beweging te onderwijzen hoe men God lief moet hebben.
Sri Kamavadhani: In
this interview Sri K. Anil
Kumar, a faculty member of Sri Sathya Sai Institute of Higher Learning,
tells Dr. G. Venkataraman, former Vice
Chancellor of the Institute, some interesting and illuminating
incidents from the
life of two old and ardent devotees of Bhagavan Baba - Sri Ramabrahmam
and Sri Kamavadhani. Both of them followed the path of total surrender
and
earned Bhagavan's grace and proximity.
G.V.
Swami
also talks about the Vedic scholar Sri Kamavadhani who renounced
everything and refused to go back home. It is very nice to hear about
another devotee of the same stature. Do you know anything about Sri
Kamavadhani?
A.K. Excepting what I have heard
from Bhagavan, I do not know much.
G.V.
Okay, tell
us about that.
A.K. Bhagavan
said
a
few
things
about
Sri
Kamavadhani.
G.V. You
must
have seen him.
A.K. I saw
him.
G.V. Have
you
talked to him.
A.K. Yes.
Bhagavan said a few things about him. He was a great scholar
in Vedic literature. I can say, none could equal him in this field. He
was of
that stature. He was well-versed in all the Vedas, a most respected
person in the
State of Andhra Pradesh, particularly East Godavari, and a very rich
man. But he
said goodbye to his family, leaving all the property, children and
grandchildren, and settled here at Prasanthi Nilayam.
G.V. That
was
long ago.
A.K. It
was he
who started teaching Vedic Mantras to our students here.
There was a Veda Pathashala (school) in those days. He gave training to
the
students. He was in charge of all Dasara celebrations, and no surprise,
one could
easily make out Sri Kamavadhani's voice during Dasara celebrations as
against
the voice of the rest. There might be a hundred people, yet Sri
Kamavadhani's voice was distinct, golden voice. The Mantras have to be
chanted like that.
He was a scholar and a great believer. Having come here, he never went
back. But
it so happened that Bhagavan wanted him to follow Him during His trip
to East Godavari. Sri Kamavadhani belonged to East Godavari and the
very
village which he belonged to was also included in Bhagavan's programme.
That is how
Bhagavan plans. Bhagavan thought, "This man has not gone to his
village, let him
go to his people and spend some time." Bhagavan took him along with Him
straight to his house. Everybody received them and Swami gave a nice
talk also
there. At the end of it, the children, grandchildren came to Sri
Kamavadhani and
said, "You have come after a long time, spend a couple of days with us
and then
join Bhagavan." This man said, "Nothing doing, I am leaving right now.
I am following Bhagavan in His trip to East Godavari district. I am not
going to stay here." Then he followed Bhagavan.
G.V. And
what
did Swami say?
A.K. Swami
was
just watching the drama and appreciated the devotion of
Sri Kamavadhani. Having gone all the way to his house, Sri Kamavadhani
had
no regrets that he did not stay for more than a day or so, even less
than
that.
G.V. I
heard he
lived for one hundred years.
A.K. Yes,
he was
over hundred at the time of his death. Everyday, he
used to report to Swami, both in the morning and evening, and Swami
would grant
him Padanamaskar. One day, Swami told him, "Go home, you don't have to
see
Me in the afternoon." He went home, did Puja, had his food and breathed
his
last. That is why Bhagavan didn't want him to come again. That too
happened
on the day he performed Sita Rama Kalyanam in the Mandir. Having
performed the
Divine wedding in accordance with Vedic injunctions, having had a
sumptuous
lunch, sitting comfortably, he left his mortal coil.
|