VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


 

 
 
Bhagavân Sathya Sai Baba
over de
Bhagavad Gîtâ

 

Het Pad van Wijsheid - Bhagavad Gîtâ Hoofdstuk 2a en 2b


Zestiende Voordracht:
Verdrijf je onwetendheid en je zult voor altijd vrij zijn van smart

 

 

Belichamingen van liefde!

waterDe ware betekenis van het woord sânkhya is wijsheid. In het tweede hoofdstuk van de Gîtâ, getiteld Sânkhya Yoga, begon Krishna Zijn leringen met het pad der wijsheid. Krishna zei tot Arjuna: 'Bangheid, smart, verdriet... alle zwakheid en angst die je nu voelt, hangen samen met je manier van denken. Hoe komt het dat je je in deze erbarmelijke toestand bevindt? Het komt door je onzuivere manier van denken, Arjuna. Je hebt jezelf met die onzuivere geest volkomen vereenzelvigd.'

Krishna
noemde Arjuna een 'kripanah', [kripayâ: uit compassie] een woord dat men soms vertaald heeft met 'een laaghartig, arm of vrekkig mens'. Maar deze woorden geven niet juist weer wat Arjuna was. Hij was geen vrek, was niet armlastig en was zeker niet gemeen of laaghartig. In de taal van de Upanishad's wordt die term echter ook gebruikt om onwetendheid aan te duiden. Wat Krishna dus bedoelde toen Hij Arjuna een 'kripanah' noemde, was dat Arjuna zich gedroeg als een onwetende. Wegens onwetendheid werd Arjuna overmand door leed en smart en had hij volkomen de moed verloren. Droefheid wordt merkbaar wanneer men zich verlaten voelt. Men kan het leven beschouwen als een stroom waarin schepsels samenkomen en weer uit elkaar gaan. In het leven van de mens worden vele verbintenissen aangegaan en weer verbroken. In dit proces kan men overgangsperioden (sandhyâ) onderkennen. Sandhyâ duidt aan, het moment dat twee perioden samenkomen. Het is bijvoorbeeld de verbinding tussen dag en nacht, tussen vreugde en verdriet. Het is het moment tussen samenkomen en uit elkaar gaan. Op het moment van sandhyâ ben je zowel blij als bedroefd. Maar in die toestand verkeer je niet lang. Je gaat voort en komt in een toestand van volle vreugde of je vervalt in verdriet. Natuurlijk streef je alleen naar vreugde en niet naar verdriet. Het pad van de wijsheid helpt je om in de eeuwigdurende vreugde te blijven verkeren. Sânkhya yoga leert ons de weg naar eeuwige vreugde door onthechting en liefde voor God.

In het hoofdstuk over Sânkhya Yoga in de
Gîtâ kom je de woorden 'Hrishîkes'a' en 'Gudâkes'a' tegen. Hrishîkes'a is een naam voor Krishna als de Meester van de zintuigen en Gudâkes'a is een bijnaam van Arjuna, als hij die de slaap overwonnen heeft. Krishna was de Meester der zintuigen en Arjuna leerde zijn zintuigen te beheersen. Aanvankelijk was Arjuna echter nog verzonken in het lichaamsbewustzijn en overzag hij zijn situatie in het geheel niet. Arjuna's ongerustheid werd gewekt toen hij ging nadenken over de gevolgen van de op handen zijnde oorlog met familieleden en vrienden. Hij was ernstig bezorgd over hetgeen zou kunnen gebeuren na de lichamelijke ondergang van deze mensen; met andere woorden: Arjuna dacht alleen in termen van lichaamsbewustzijn. Het lichaam is gebonden aan het tamas-element, het element der traagheid of bewegingloosheid [duisternis, onwetendheid]. Men kan het beschouwen als een vat, een houder of een kleed dat de individuele ziel zich aanmeet. Zoals het vanzelfsprekend is om een kledingstuk dat te vuil is of versleten, weg te gooien en iets nieuws aan te trekken, zo verlaat je ook dit lichaam en kleed je je in een nieuw. Krishna toonde aan dat de dood veel lijkt op het wegdoen van een oud stuk textiel.

Als gewone mensen horen dat het lichaam kan worden beschouwd als kleding die je aan en uit kunt trekken, beginnen zij te twijfelen. Na tachtig of negentig jaar, wanneer de ouderdom zijn sporen heeft achtergelaten, kan men gemakkelijk accepteren dat het lichaam is geworden als een oud stuk textiel. Dan zou men kunnen aanvaarden dat deze oude kleding moet worden afgelegd. Maar als iemand sterft in zijn jeugd of in de kracht van zijn leven, nog voor de oude dag is begonnen, zou het erop neerkomen dat hij nieuwe kleren achterlaat. Stel dat er een twintig jaar oud lichaam achterblijft; mogen we het dan versleten noemen? Het is duidelijk dat de kleding nieuw is. Krishna weerlegde deze twijfel met een voorbeeld:
Stel dat je een jaar lang op pelgrimstocht bent geweest en je hebt ter plaatse een stuk textiel gekocht. Je neemt de stof mee naar huis en bewaart die in een kast. Na vijf of tien jaar kom je die lap weer tegen terwijl je enige kleren opbergt, en je herinnert je dat je deze lap vele jaren geleden hebt gekocht. Je brengt hem naar een kleermaker en laat er een overhemd uit maken. Op een dag dat je dit overhemd draagt, buig je voorover om te gaan zitten en de rug scheurt. Je dacht dat het een nieuw overhemd was en nu is het zo vlug gescheurd! Waarom heb je er zo kort mee gedaan? Het is gescheurd omdat de stof oud was: het overhemd was nieuw, maar de stof kwam uit een oude voorraad. Als je een lichaam aanneemt en je blijft daarin slechts een zeer korte tijd, dan lijkt het op het eerste gezicht alsof je een nieuw lichaam afdankt. Maar in werkelijkheid komt het uit een oude voorraad. Je hebt het ontvangen als resultaat van vele vorige levens.
Er is nog een voorbeeld dat je zal helpen dit te begrijpen:
Er zijn twee mannen, een jonge man en een oude. De jonge man, die achttien jaar is, heeft al herhaaldelijk op een stuk rots geslagen, heeft de steen twintig forse slagen gegeven met een hamer, maar de steen breekt niet. Hij gaat zitten om uit te rusten. Dan komt er een man van hoge leeftijd voorbij. Deze breekt de steen met slechts twee hamerslagen. Vanwaar dit verrassende resultaat? Na de twintig slagen van de jongeman brak de steen niet, maar hij brak wel na twee slagen gegeven door iemand van tachtig! De fout ligt in de gedachte dat alleen de twee slagen tellen die de oude man heeft gegeven en te denken dat de steen is bezweken onder de kracht van die twee slagen. Maar in werkelijkheid heeft de steen het begeven na tweeëntwintig slagen. Na de twintig slagen van de jongeman kreeg hij nog twee extra slagen van de oude man; toen brak hij.
Zo heb je in een vorig leven misschien een bepaalde spirituele training ondergaan, hebt een aantal geestelijke ervaringen gehad en je bent daarna gestorven. In dit leven hervat je je spirituele reis en nog voordat je oud bent geworden, kun je het geestelijke doel hebben bereikt. Als je dit soort zaken overdenkt, houd je wellicht alleen rekening met je huidige bestaan en betrek je in je overwegingen alleen de inspanningen en de gevolgen van je daden in dit leven. Maar de Heer ziet en overweegt al je vorige levens, al je vroegere inspanningen en alle gevolgen daarvan. Krishna sprak: 'Mijn kind, de tijd vernietigt tenslotte elk lichaam. Weet dat je hebt bestaan in ontelbare lichamen en dat je in vroegere tijdperken door ontelbare cycli van geboorte en dood bent gegaan al sinds mensenheugenis.'

Het woord voor lichaam in het Sanskriet is 's'arîra' en betekent 'hetgeen afsterft, hetgeen wegkwijnt'. Het lichaam wordt geboren als een hompje vlees [zie ook S.B. 3.31]; tijdens de groeiperiode wordt het mooi en aantrekkelijk, maar tenslotte wordt het oud en verliest al zijn kracht en bekoorlijkheid. Het lichaam is een levenloos ding, zonder gevoel. Maar tijdens het leven ondergaat het een aantal veranderingen en uiteindelijk raakt het versleten. Nu kun je gaan twijfelen. Hoe kan men het lichaam bewegingloos en ongevoelig noemen? Het spreekt, loopt, leeft, is vol activiteit. Dit levende lichaam kan niet bewegingloos worden genoemd. Maar als je het uurwerk van een klok opwindt, begint het ook te draaien en te lopen. Dat wil toch niet zeggen dat die klok leeft. Door de energie die de klok heeft gekregen toen je hem opwond, loopt hij nu naar behoren. Zo kan je lichaam bijvoorbeeld ook praten en het functioneert op velerlei wijze door de levensenergie die God het heeft gegeven. Zonder het goddelijke principe dat het leven inblaast, kan het lichaam niet functioneren, zomin als een klok kan functioneren zonder te worden opgewonden.

M
aar nu komt er een volgende vraag naar voren. Een klok loopt, maar vorm en omvang veranderen niet, het lichaam daarentegen groeit wel. Hoe kun je dat verklaren? Als het niet meer is dan een bewegingloos ding, hoe kan het dan groeien? Dingen die inert zijn, groeien niet. Maar indien je stof bijeenveegt op de vloer en in de vuilnisbak gooit, dan wordt zelfs dat hoopje stof groter. Wanneer je je lichaam blijft voeden met allerlei voedsel, dan groeit het ook. Naarmate de hoeveelheid voedsel daarbinnen vermeerdert, groeit het lichaam. Een hoopje stof groeit dan wel, maar je mag niet zeggen dat het leeft. Dus mag je ook niet de gevolgtrekking maken dat je lichaam leeft alleen vanwege het feit dat het groter wordt. Het lichaam zelf is een levenloos ding. Het is echter vol bewustzijn omdat de ware basis ervan goddelijk is. Denk altijd aan die basis; het goddelijk bewustzijn onderhoudt en activeert het levensprincipe in alle schepsels. Houd dit in gedachten bij het doen van je plicht.

Toen Krishna Arjuna een onwetende noemde, wilde dat zeggen dat Arjuna geen opvoeding had genoten? Nee, dat betekende het beslist niet. Arjuna had vele vaardigheden leren beheersen. Hij was doorkneed in de krijgskunst, in bestuurskunde en bezat nog veel meer professionele vaardigheden. Maar op spiritueel terrein was hij ongeschoold. Elkeen gebruikt zijn vermogen en talenten om zich op een bepaald terrein te specialiseren en daarin bekwaam te worden. Sommige mensen gebruiken hun talent om muziek te kunnen beoefenen, anderen schrijven boeken of gedichten, weer anderen ontwikkelen hun vaardigheid in de schilderkunst of in beeldhouwen. Kijk eens naar onze eigen universiteit. Er werken hier een aantal professoren. De één is misschien expert geworden op het terrein van de natuurkunde, de ander op het gebied van scheikunde, een volgende in de wiskunde, weer een ander in de biologie. Zo kunnen zij, ieder op zijn eigen terrein, buitengewone prestaties hebben geleverd. Maar van de andere academische vakgebieden weten zij weinig.

Neem bijvoorbeeld de studie van de heilige geschriften, van de Veda's [zie ook Vedas]. Er zijn mensen die al hun vermogen aanwenden om ze vloeiend en vaardig te kunnen reciteren. In dit opzicht is onze Kamavadhani uniek. Niemand kan hem hierin evenaren. Hij heeft een bijzonder grote kennis vergaard van de Veda's. Vraag je hem echter: 'Wie is Sîtâ?' dan antwoordt hij: 'Zij is de vrouw van Krishna.' Hij bezit niet veel kennis van de wereld. De oorzaak is dat deze mensen al hun capaciteiten gebruiken op een bepaald wetenschappelijk terrein, voor een specialisatie. Zo had Arjuna, prins van koninklijke bloede, een bijzondere bedrevenheid bereikt in de kunst van het boogschieten, maar op andere gebieden was hij veel minder thuis. De enige die alle wetenschappelijke gebieden volledig beheerst en bekwaam is op alle terreinen, is God. Daarom wordt Hij omschreven als alwetend. Hij die alwetend is, is ook almachtig en allesdoordringend. Alleen God heeft de drie eigenschappen alwetendheid, almacht en alomtegenwoordigheid.

O
mdat Hij het verleden, het heden en de toekomst kende en wist dat Arjuna er klaar voor was, begon Krishna hem te onderwijzen in de grote geestelijke waarheden. Hij zei: 'Besef hoe vergankelijk het lichaam is en vergeet nooit dat het een onveranderlijke basis bezit. Met die goddelijke basis voor ogen moet je je plicht vervullen. Om te beginnen moet je je losmaken van alles waaraan je gehecht bent. Je identificeert je volkomen met het lichaam. Die gehechtheid is heel gevaarlijk. Zo verlies je je onderscheidingsvermogen volledig.'

Hier is een kort verhaal om dit te illustreren:
Eens werd Indra, de koning der hemelse planeten, de koning van de hemel, gedoemd om als varken te worden geboren op aarde. pigIn dat leven bracht hij zijn tijd door met zijn gezin en leefde in vuil modderwater. De wijze Nârada kwam voorbij, zag het varken en zijn gezin en herkende Indra, verlaagd tot deze vorm. Nârada kreeg groot medelijden met hem. Hij sprak tot het varken: 'Indra, kijk eens tot welke toestand je bent vervallen. Hoe is dat gekomen? Maar het geeft niet, maak je geen zorgen. Ik zorg dat je hiervandaan komt. Ik zal alle vermogens die ik door boetedoening heb verkregen, aanwenden om je te helpen.' Hij sprak met zeer veel medeleven en merkte verder nog op dat iemand die alle weelde van het hemelse bestaan behoorde te genieten, nu wel in een bijzonder ellendige toestand was terechtgekomen en dat het leven voor hem erg ongelukkig was geworden. In zijn gedaante van varken antwoordde Indra: 'Nârada, waarom kom je mijn geluk verstoren? De vreugde die ik hier met mijn vrouw en kinderen in dit vuile water beleef, zal ik nergens anders kunnen vinden. Zo'n heerlijk leven als ik hier in dit modderwater geniet, krijg ik zelfs niet in de hemel. Bemoei je alsjeblieft niet met mijn leven en bederf het plezier niet dat ik hier beleef. Loop liever door!' Indra, die in de greep verkeerde van de illusie der gehechtheid, had geen besef van zijn eigen erbarmelijke toestand.
Wanneer je betoverd bent door je gehechtheid (moha), raak je volkomen misleid. Deze misleiding is te wijten aan de onweerstaanbare kracht van de oerillusie (mâyâ). Wil je de macht van mâyâ breken, dan moet je de kracht van het Âtma tot ontwikkeling brengen. Daarom nam Krishna op zich om Zijn leringen te beginnen door Arjuna in te wijden in de kennis van het Zelf (âtma vidya). Slechts nadat je de kennis van het âtma goed hebt leren gebruiken, kun je de taak die je hebt te verrichten naar behoren vervullen. Zonder deze kennis zul je zelfs niet kunnen begrijpen hoe je het gewone dagelijkse werk in de wereld moet doen. Maar het luisteren naar geestelijke lessen kan je slechts enigermate op weg helpen. Wanneer je luistert naar de Gîtâ, voel je je gelukkig en vol vreugde; het schijnt dan allemaal zo eenvoudig. Dat geluksgevoel is maar van korte duur. Als je de leringen in praktijk gaat brengen, duiken er vele echte problemen en moeilijkheden op. Maar je moet blijven volhouden. De leringen zullen je weinig goeddoen, tenzij je ze in praktijk brengt. Je moet je verdiepen in alles wat je hebt gehoord en gelezen en je dat eigen maken. Dan heb je iets veroverd dat echt waarde heeft.

caitanyaKrishna Caitanya ging op pelgrimstocht en bereikte Srirangapatnam, een dorp in het zuiden van India. In de tempel van het dorp was een aantal mensen bijeengekomen. Een zekere leraar, een geleerde pundit, onderwees er uit de Gîtâ. De pundit las de tekst en de volgelingen herhaalden de verzen, waarop de pundit de bijbehorende uitleg gaf. Hij zag een volgeling in een hoekje zitten, wiens tranen rijkelijk stroomden. De andere mensen hadden allen de Gîtâ in hun handen, zij herhaalden de zinnen en luisterden aandachtig naar de pundit. Terwijl de tekst werd verklaard, veranderde hun gelaatsuitdrukking voortdurend. Het ene ogenblik keken zij blij, dan weer ernstig. Maar de volgeling in de hoek had dergelijke ervaringen niet; zijn gelaatsuitdrukking veranderde helemaal niet. Zijn tranen bleven maar stromen. Caitanya zat dit alles aan te kijken. Toen sprak hij de man aan en vroeg: 'Waarom huilt u zo? Wat voor reden heeft u om zo droevig te zijn terwijl de Gîtâ op zo'n vreugdevolle wijze wordt verklaard?' De man antwoordde: 'Swami, ik weet niet wie u bent. Ik ken geen Sanskriet. Ik kan de woorden niet uitspreken. Omdat ik geen Sanskriet ken, wil ik de verzen niet verkeerd nazeggen; ik zou dan misschien een zonde begaan. Daarom probeer ik mij innerlijk een voorstelling te maken van Krishna toen hij de Gîtâ onderwees, met Zijn hoofd omgedraaid sprekend tegen Arjuna, die achter Hem in de strijdwagen zat. Ik zat te huilen omdat ik mij indacht hoe lang Krishna, zo met Zijn hoofd omgedraaid, moest proberen Arjuna te overtuigen. Het moet Hem heel wat pijn hebben bezorgd dat Hij Zijn hoofd zo lang in die stand moest houden. Als Arjuna voorin had gezeten en Krishna achter, dan zou het de Heer veel minder moeite hebben gekost. Het doet mij veel verdriet als ik daaraan denk.' Caitanya voelde dat hij sprak met een ware gelovige. De man ervoer zoveel liefde voor Krishna en had zich zo diepgaand vereenzelvigd met Krishna terwijl Deze Arjuna onderwees in de Gîtâ, dat hij deel was geworden van Krishna zelf. Caitanya trok eruit de conclusie dat het ervaren van zulke gevoelens veel belangrijker was dan het louter aanhoren en nazeggen van de Gîtâ-verzen.

Zelfs op dit ogenblik, terwijl de Gîtâ wordt uitgelegd, schrijven sommigen van jullie alles heel eerbiedig in je aantekeningenboek op, terwijl anderen de Gîtâ in hun handen houden en de verzen volgen in een poging ze te leren. Maar dit zijn allemaal slechts uiterlijke gebaren die geen diepere gevoelens van devotie zullen wekken. Als je wilt dat je hart volledig wordt verzadigd met de essentie van de leringen, dan moet je naar een innerlijke ervaring streven.

Doe dit door de verzen in je dagelijks leven in praktijk te brengen. Zelfs wanneer je er slechts een enkele in praktijk brengt, is dat meer dan genoeg. Wat heeft het voor zin om honderd verzen op te schrijven? Als je je hoofd volstampt met de inhoud van het boek, wordt je hoofd niet meer dan een tweede boek. Waar het op aankomt is hetgeen er staat gedrukt in het boek van je hart. Al staat er van al deze leringen slechts  één in je hart gegrift, dan is dat alles wat je nodig hebt. Laat je hart overstromen van liefde. Dat is voldoende. In plaats dat je het hoofd vult met geleerdheid en boekenwijsheid kun je beter je hart vullen met liefde. Krishna zei tegen Arjuna: 'Blijven treuren en weeklagen heeft geen enkele zin. Al je gevoelens komen voort uit gewone lichamelijke banden en relaties. Kom tot inkeer. Als je gedachten zich naar binnen richten, zul je alles begrijpen wat Ik heb uiteengezet. Je treurt om mensen om wie je niet hoeft te treuren. Er is geen reden jezelf steeds verdrietiger te maken. Je moet niet zo lijden. Je voelt zoveel smart omdat je nog in onwetendheid verkeert. Verdrijf deze onwetendheid volledig uit je hart. Alleen wanneer er niet het geringste spoor van onwetendheid in je hart is achtergebleven zul je de wijsheid kunnen opnemen.'

Onwetendheid is als vuur. Stel dat je een vuur bijna geheel uitdooft, op een paar gloeiende kolen na. Steekt er nu wind op, dan kunnen de vonken van die paar kolen het begin zijn van een enorme vuurzee. Daarom mag er geen enkel vonkje achterblijven.

O
nwetendheid is ook als een ziekte. Stel dat je kwaal bijna genezen is en dat er slechts nog wat restverschijnselen waar te nemen zijn. Kom je nu uit het ziekenhuis en volg je het juiste dieet niet meer, dan neemt de ziekte snel in kracht toe en gaat zich weer in het lichaam verspreiden. Er mag absoluut geen spoor meer van de kwaal over zijn.

Je kunt onwetendheid ook vergelijken met het hebben van schulden. Stel dat je al je schulden hebt afgelost; er staat alleen nog een kleine lening van een paar honderd roepies. Maar als je de rente laat oplopen, wat gebeurt er dan? Je schuld zal weer snel toenemen. Daarom behoor je je schulden volledig af te betalen.

Zo is er ook een kans dat je verdriet weer oplaait en gaat toenemen wanneer er ook maar enkele gedachten van gehechtheid en begeerte in je hart zijn achtergebleven. Daarom maande Krishna: 'Arjuna, als je het geringste spoor van gehechtheid in je hart laat voortbestaan, dan verliest alles wat Ik je leer zijn waarde. Al je gehechtheid, die zo lang is gevoed door de onwetendheid die je hart verduistert, moet volledig verdwijnen Om je hierbij te helpen onderwijs Ik je Sânkhya Yoga.'

Het hoofdstuk over sânkhya yoga, het tweede van de Gîtâ, is buitengewoon belangrijk. Als je het verschil tussen âtma en anâtma eenmaal hebt begrepen, tussen het ware Zelf en het valse Zelf dat gebonden is aan de dingen van de wereld, dan worden alle andere hoofdstukken heel gemakkelijk te begrijpen. Daarom moet je dit tweede hoofdstuk vers voor vers doornemen en er zo nodig enkele dagen geconcentreerd mee bezig zijn. Je moet de sânkhya yoga vanuit het diepst van je hart proberen te begrijpen. Vanaf het moment dat Krishna zijn leringen begint, kun je elk woord en elk vers van dit hoofdstuk beschouwen als een zeldzaam juweel. Slechts wanneer je het wezen van
sânkhya yoga volledig hebt begrepen, zul je de Gîtâ pas ten volle kunnen begrijpen.

banyan

Upanishad's: Het onderliggende mysterie, de geheime leer. Filosofisch gedeelte van de Veda's, honderdacht in getal bedoeld om de persoonlijke aard van de Absolute Waarheid te begrijpen. In het Bhâgavatam worden ze samengevat in 10.87.

Caitanya: (levenskracht) naam van de incarnatie van Krishna als Krishna-bhakta in 1486 in Navadvîpa, West-Bengalen. Ook genaamd Mahâ Prabhu Krishna-Caitanya en Gauranga. Uitgesproken: Tsjétanja.  Een avatâra die ± 500 jaar geleden in India verscheen om de mensheid te onderrichten in het yuga-dharma (de realisatiemethode die geldt voor een bepaald tijdvak of yuga) van onze tijd, te weten het chanten van de heilige namen van God, en te strijden tegen de verslechterende invloed van kali-yuga. Hoewel Hij Krishna Zelf was, speelde hij de rol van Krishna's  toegewijde, om ons te tonen hoe we onze liefde voor Hem tot leven kunnen wekken. Hervormer van de Vedische cultuur ter bestrijding van het valse gezag van droge boekenwijsheid en het kastenstelsel. In het westen ingezet tegen het impersonalisme en de filosofie van de leegte. De incarnatie van de Heer die in deze wereld neerdaalde om door middel van de sankîrtana-beweging te onderwijzen hoe men God lief moet hebben.

Sri Kamavadhani: In this interview Sri K. Anil Kumar, a faculty member of Sri Sathya Sai Institute of Higher Learning, tells Dr. G. Venkataraman, former Vice Chancellor of the Institute, some interesting and illuminating incidents from the life of two old and ardent devotees of Bhagavan Baba - Sri Ramabrahmam and Sri Kamavadhani. Both of them followed the path of total surrender and earned Bhagavan's grace and proximity.

G.V. Swami also talks about the Vedic scholar Sri Kamavadhani who renounced everything and refused to go back home. It is very nice to hear about another devotee of the same stature. Do you know anything about Sri Kamavadhani?
A.K. Excepting what I have heard from Bhagavan, I do not know much.
G.V. Okay, tell us about that.
A.K. Bhagavan said a few things about Sri Kamavadhani.
G.V. You must have seen him.
A.K.  I saw him.
G.V. Have you talked to him.
A.K. Yes. Bhagavan said a few things about him. He was a great scholar in Vedic literature. I can say, none could equal him in this field. He was of that stature. He was well-versed in all the Vedas, a most respected person in the State of Andhra Pradesh, particularly East Godavari, and a very rich man. But he said goodbye to his family, leaving all the property, children and grandchildren, and settled here at Prasanthi Nilayam.
G.V. That was long ago.
A.K.  It was he who started teaching Vedic Mantras to our students here. There was a Veda Pathashala (school) in those days. He gave training to the students. He was in charge of all Dasara celebrations, and no surprise, one could easily make out Sri Kamavadhani's voice during Dasara celebrations as against the voice of the rest. There might be a hundred people, yet Sri Kamavadhani's voice was distinct, golden voice. The Mantras have to be chanted like that. He was a scholar and a great believer. Having come here, he never went back. But it so happened that Bhagavan wanted him to follow Him during His trip to East Godavari. Sri Kamavadhani belonged to East Godavari and the very village which he belonged to was also included in Bhagavan's programme. That is how Bhagavan plans. Bhagavan thought, "This man has not gone to his village, let him go to his people and spend some time." Bhagavan took him along with Him straight to his house. Everybody received them and Swami gave a nice talk also there. At the end of it, the children, grandchildren came to Sri Kamavadhani and said, "You have come after a long time, spend a couple of days with us and then join Bhagavan." This man said, "Nothing doing, I am leaving right now. I am following Bhagavan in His trip to East Godavari district. I am not going to stay here." Then he followed Bhagavan.
G.V. And what did Swami say?
A.K.  Swami was just watching the drama and appreciated the devotion of Sri Kamavadhani. Having gone all the way to his house, Sri Kamavadhani had no regrets that he did not stay for more than a day or so, even less than that.
G.V. I heard he lived for one hundred years.
A.K. 
Yes, he was over hundred at the time of his death. Everyday, he used to report to Swami, both in the morning and evening, and Swami would grant him Padanamaskar. One day, Swami told him, "Go home, you don't have to see Me in the afternoon." He went home, did Puja, had his food and breathed his last. That is why Bhagavan didn't want him to come again. That too happened on the day he performed Sita Rama Kalyanam in the Mandir. Having performed the Divine wedding in accordance with Vedic injunctions, having had a sumptuous lunch, sitting comfortably, he left his mortal coil.

 
 
 

 

 

VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


Bhagavad-Gîtâ - The Divine Song | Geetha Vahini | Een Lied van Geluk | Gîtâ Gezongen | Woordenlijsten | Audio