Bhagavân Sathya Sai Baba
over de Bhagavad Gîtâ
Het Pad
van Wijsheid - Bhagavad Gîtâ Hoofdstuk 2a en 2b
Achttiende Voordracht:
Je bent de
bewoner, je bent niet het lichaam en niet je gedachten
Belichamingen
van
liefde!
Wanneer
je
het
werk
dat
je doet, altijd verricht in het bewustzijn van je eigen
werkelijkheid, zul je grote dingen tot stand brengen. Handelingen die
zijn verricht in het besef van het Âtma,
zijn
vrij
van
gebondenheid.
Wil je je werk blijven doen in het volle besef dat jij
het Âtma
bent, dan vereist dat een volmaakte beheersing van de zintuigen. Dan
mag je de titel dragen van stithaprajña,
iemand
die
vervuld
is
van de hoogste wijsheid. Wanneer je alle paren
van tegenstellingen als vreugde en verdriet, hitte en kou, winst en
verlies, eer en oneer, met evenveel gemoedsrust kunt aanvaarden en
stevig bent gegrondvest in je eigen werkelijkheid, dan heb je de
karaktereigenschappen van een wijs mens. Het ligt in de aard van een
wijs man om alle dingen met gelijkmoedigheid onder ogen te zien. Als je
eenmaal hebt ontdekt wat de zintuigen in wezen zijn, zal het je
gemakkelijk vallen het pad te volgen dat voert naar de ware wijsheid.
Maar als je, in plaats van je te identificeren met het Âtma je blijft vereenzelvigen met je lichaam,
kun je die verheven toestand onmogelijk bereiken.
Krishna zei tegen Arjuna: 'Denk er
altijd aan dat jij de bewoner (dehi) bent en niet het lichaam (deha).
Jij
draagt
het
kleed,
maar je bent niet het kleed zelf. Je bent de
vaste bewoner, maar niet het huis zelf. Je bent degene die het
strijdperk kent (kshetrajña), maar je denkt dat jij het
strijdperk (kshetra) zelf bent. Het genieten van vergankelijke
dingen kan je slechts vergankelijk geluk schenken; uiteindelijk kunnen
al deze vluchtige genoegens en genietingen slechts uitmonden in
verdriet. Blijf standvastig en doe je plicht met het Âtma in gedachten. Laat je niet beïnvloeden
door geboorte of dood, door vreugde of verdriet, die deel uitmaken van
je persoonlijk lot. Geboorte en dood hebben alleen betrekking op het
lichaam, niet op jouzelf. Jij hebt geen begin en geen einde. Je bent
nooit geboren en je zult nooit sterven evenmin zul je ooit iemand
doden. Jij bent het Âtma. Je bent allesdoordringend. Je bent
waarlijk God. Je ware Zelf is God en God is je ware Zelf. Âtma is Brahman en Brahman is Âtma.'
Zou iemand erover treuren dat vuur brandt
nadat hij heeft beseft dat het de aard is van vuur om hitte te
produceren? Zou iemand onder smart gebukt gaan nadat hij heeft vernomen
dat ijs afkoeling brengt? Het behoort tot de aard van vuur dat het
brandt en tot de aard van ijs dat het iedereen en alles waarmee het in
aanraking komt afkoelt.
Zo zal ook alles wat wordt geboren, eens moeten sterven.
Dat is
de natuurlijke loop der dingen. Alles wat vrij is om te komen, moet ook
vrij zijn om te gaan. Daarom moet je niet blijven tobben over zaken die
zo natuurlijk zijn als geboorte en dood, vreugde en verdriet. Onderken
de gebreken en zwakheden die eigen zijn aan alle dingen. Er komt altijd
een ogenblik waarop alles wat in deze wereld bestaat, verandering moet
ondergaan. Dezelfde vijf elementen waaruit de gehele wereld is
opgebouwd, bevinden zich ook in jou zelf en in ieder ander.
Alles waarnaar je verlangt, alles waarnaar je
op zoek bent, al blijf je
zoeken tot in de verste uithoeken der aarde, bestaat zoals je zult
ontdekken in werkelijkheid slechts uit vijf elementen. In alle
dingen
op deze aarde zul je niet meer vinden dan deze vijf elementen. Maar als
deze vijf elementen reeds een deel van jou zelf vormen, wat heeft het
dan voor zin ze te zoeken in de dingen om je heen? Het is een
natuurlijke zaak dat je zoekt en streeft naar iets dat je niet hebt.
Het is echter niet natuurlijk om te zoeken en te streven naar iets dat
je reeds bezit. Er is slechts één ding dat de vijf
elementen te boven gaat en dat is goddelijkheid. Daar moet je naar
streven. Jñâna of wijsheid wil zeggen: de Ene zien
in alle dingen. Die
allesdoordringende eenheid is het Âtma. Blijf speuren naar deze eenheid
en houd haar steeds voor ogen. Wanneer al je handelingen zijn gebaseerd
op het Âtma, worden ze heilig en rein. Wanneer al je
activiteiten
worden verricht ter wille van het Âtma of om God te
behagen, wordt je
leven geheiligd en vervuld van wijsheid. Sinds aloude tijden heeft een
aantal rishi's zich heldhaftig ingespannen om te komen tot die
toestand
van stithaprajña, waarna men zich voor altijd
gegrondvest voelt in de
hoogste spirituele wijsheid.
Eens kwam de koning van Griekenland,
Alexander, aan de oevers van de
rivier de Sindhu. Het was zijn plan om India te veroveren en te
plunderen; voor dat doel was hij komen aanrukken met een indrukwekkend
leger. In die tijd bestonden er geen ruime wegen; de weinige wegen die
er waren leken meer op voetpaden. De koning stak de rivier over en trok
met zijn leger het woud binnen. De verkenners die voor het leger
uitliepen, stuitten op een yogi onder een boom, die met zijn benen
dwars over het pad uitgestrekt in diepe slaap was verzonken. Deze yogi
had het stadium van de stithaprajña bereikt; hij was een wijs man. Een
soldaat liep op de yogi toe, wekte hem en gebood hem uit de weg te
gaan, maar de bevelen van de soldaat lieten de yogi totaal
onverschillig. Hij verroerde zich niet. Nu begon de Griekse soldaat de
yogi te dreigen en zei op gezwollen toon dat de beroemde keizer van
Griekenland met zijn leger in aantocht was en dat deze keizer besloten
had India binnen te vallen en het gehele land leeg te roven. Terwijl de
soldaat nog tegen de yogi stond te schreeuwen, verscheen Alexander ten
tonele. De soldaat werd woedend toen hij zag dat zelfs nu de keizer was
verschenen, de yogi volkomen kalm bleef De yogi toonde niet het respect
en de beleefdheid die een keizer toekwamen. De soldaat
dreigde daarom
dat hij het hoofd van de yogi zou afhakken. Zodra de yogi hoorde dat de razende Griekse
soldaat zijn hoofd wilde
afhakken, begon hij te lachen en stond op. Er was op het gelaat van de
yogi geen spoor van angst te lezen; hij was wel geamuseerd maar
tegelijkertijd bleef hij volkomen sereen. De keizer zag hoeveel licht
er
van zijn gezicht afstraalde en sprak: 'Mijn soldaat heeft zojuist
gedreigd dat hij uw hoofd zou afslaan en toch schijnt u zeer gelukkig
te zijn en onaangedaan te blijven. Een gewoon mens zou onmiddellijk aan
zijn voeten vallen, om vergiffenis smeken en trachten het er levend af
te brengen. U glimlacht alleen maar. Waarom gedraagt u zich op deze
wijze?' De yogi antwoordde: 'Ik ben de belichaming van sat-chit-ananda.
Ik ben de eeuwige waarheid. Ik ben zuiver bewustzijn. Ik ben de
oneindige gelukzaligheid. Ik ben altijd vrij. Uw wapens kunnen mij niet
deren. Vuur kan mij niet verbranden. Water kan mij niet natmaken. De
wind kan mij niet wegblazen. Ik ben nooit geboren en zal nooit sterven.
Ik ben het onsterfelijke Âtma. Ik ben onvernietigbaar. Maar omdat
uw
soldaat denkt dat ik slechts dit lichaam ben, komt hij met het
dreigement dat hij mij zal vernietigen door het hoofd van dit lichaam
af te hakken. Is dat niet bespottelijk? Toen ik dat hoorde, moest ik
lachen.' De keizer was zeer verbaasd dat hij iemand zo hoorde spreken.
Hij dacht: Het is toch volkomen natuurlijk dat mensen angstig worden
wanneer iemand hen dreigt te doden en zij vlak voor de dood komen te
staan. Maar zelden zal er iemand lachen en zo gelukkig blijven als hij
op het punt staat te sterven. Er zijn in India mensen die zo'n hoog
geestelijk stadium hebben bereikt dat zij zelfs de dood niet vrezen.
Hoe kan ik een volk als dit onderwerpen? Dat zal ik nooit kunnen. Tot
de slotsom gekomen dat India niet
te onderwerpen was, liet hij zijn
leger omkeren en drong hij het land niet nog verder binnen.
Sinds
onheuglijke
tijden
hebben
er in India grote zielen geleefd als
deze yogi en door hun wijze van leven hebben zij andere volken de
hoogste principes van spiritualiteit geleerd. Zij toonden welke grote
geestelijke hoogte men kan bereiken door het beheersen van de
zintuigen. Mensen die niet weten met welke methoden zij hun zinsorganen
moeten leren beheersen, raken de weg kwijt en hun leven ontwikkelt zich
in de verkeerde richting. Maar eigenlijk is het beheersen van de
zintuigen vrij gemakkelijk. Wanneer je niet begrijpt hoe wispelturig de
zintuigen zijn, gaan alle pogingen ze te beheersen vergezeld van
talrijke moeilijkheden. Wanneer het je eenmaal duidelijk wordt hoe
beperkt de zintuigen zijn, wordt het beheersen ervan gemakkelijk, omdat
je beseft dat alle genoegens en genietingen die zij verschaffen, veel
smart in zich bergen.
De eerste stap op weg
naar het beheersen van de zintuigen is na te gaan
hoeveel gebreken en problemen er kleven aan de dingen van de
materiële wereld. Ter wille van enig tijdelijk plezier en genoegen
haal je jezelf vele zorgen en problemen op de hals, die je blijven
achtervolgen lang nadat je die vluchtige pleziertjes bent vergeten.
Iemand die lijdt aan een kwaal, eet misschien eens enkele
voedingsmiddelen die niet in zijn dieet voorkomen en hij voelt zich
daar korte tijd goed bij. Hij voelt zich misschien zelfs eventjes blij
dat hij zijn dieet heeft verwaarloosd en voedsel heeft gegeten dat
verboden was. Maar kort daarna krijgt hij de onprettige gevolgen te
dragen van zijn handelwijze. Er kan zelfs een gevaarlijke situatie
ontstaan. Op dezelfde manier zal de mens die zich overgeeft aan
tijdelijke genoegens op langere termijn met een groot aantal problemen
te kampen krijgen.
Zijn er niet vele
machtige vorsten geweest die enorme woonhuizen en
paleizen hebben laten bouwen, gebaad hebben in weelde, een overdadige
verscheidenheid aan verfijnd voedsel hebben gegeten, hebben gereisd in
dure auto's en hebben toegegeven aan ontelbare vormen van pronkzucht,
in de blijvende veronderstelling dat zij alle plezier genoten dat deze
aarde te bieden had? Wat is er ten slotte van hen geworden? Je moet je
afvragen of een koning die zichzelf zo verwent, werkelijk de luxe
geniet of dat de luxe hem geniet. Je moet tot de conclusie komen dat de
luxe van hem profiteert. Hij wordt
genoten door de voorwerpen der zinnen. Zij verslinden hem letterlijk.
Al spoedig wordt hij zwak, sukkelt met zijn gezondheid en wordt oud.
Als hij werkelijk van die zinnenprikkelende dingen genoot, zouden zij
hem onbeperkte kracht en gezondheid verschaffen; maar hij wordt juist
opgegeten door die dingen. Hij verliest zijn gezondheid en het kost hem
een aantal jaren van zijn leven. Omdat hij deze waarheid niet beseft,
beleeft de mens enig voorbijgaand geluk. Hij richt zijn blik op die
vergankelijke voorwerpen der zinnen zonder te bedenken met welke
verschrikkelijke gevolgen hij ten slotte geconfronteerd zal worden
vanwege die onbeheerste begeerte naar zintuiglijk genot.
Er ging eens een man naar een
handlijnkundige, iemand die de toekomst
kon voorspellen door de lijnen in de hand te lezen. De handlezer
vertelde de man dat er een lijn in zijn hand liep, die erop duidde dat
hij zeer rijk zou worden. Toen de man dit hoorde, was hij dolblij. De
handlezer keek verder en zei dat hij volgens diezelfde lijn vele
eerbewijzen zou ontvangen. De man voelde zich nog gelukkiger. Toen hij
doorging met zijn onderzoek zei de handlezer: 'U zult een zeer hoge
positie gaan bekleden.' De man werd zo gelukkig alsof hij te horen had
gekregen dat hij nog diezelfde dag eerste minister zou worden. Even
later vertelde de handlezer dat hij veel kinderen zou krijgen. Nu kende
de vreugde van de man geen grenzen meer. Toen, nadat hij hem al deze
dingen had voorspeld, zei de handlezer: 'Maar u hebt nog slechts kort
te leven.' Zodra de man dit hoorde, was al zijn geluk verdwenen.
Hij
raakte totaal ontmoedigd en kromp van wanhoop ineen.
Hoeveel je ook bezit, hoe
rijk je ook bent, welke positie je ook
bekleedt, hoeveel eerbewijzen je ook ontvangt en hoeveel kinderen je
misschien ook zult krijgen, wat heeft dat alles op langere termijn te
betekenen als je levensduur zo beperkt is? Wanneer je er zelf niet meer
van zult genieten, wat hebben die dingen dan voor blijvende waarde?
Hoeveel koningen en keizers zijn er geweest? Onder welke omstandigheden
hebben zij deze wereld verlaten? Kijk eens naar Harischandra,
die over
geheel India heeft geregeerd; moest hij deze wereld niet verlaten?
Koning Nala regeerde over de gehele wereld; kon hij ook maar
een
handvol aarde meenemen? Mandata was een lichtend voorbeeld in
het Krita-tijdperk; kon hij iets meenemen? Koning Râma
bouwde een brug over
de oceaan; wat is daarvan overgebleven? Er zijn dus vele koningen
gekomen en gegaan. Niet één mens kan ook maar een handvol
stof meenemen. Als je goed nadenkt over de geschiedenis van de
mensheid, zul je beseffen hoe vergankelijk deze wereld in werkelijkheid
is. Daarom moet je de twee belangrijke gebreken in het oog houden van
wereldse genoegens: hun vergankelijkheid en de smart die er altijd in
besloten ligt.
Alles wat je ziet in de
wereld om je heen is slechts een afspiegeling
van hetgeen er in jezelf aanwezig is. Slechts één ding is
werkelijk, waar en allesdoordringend; die werkelijkheid, die waarheid
bevindt zich in je. De kenmerken zijn: waarheid (sathyam),
liefde
(sivam, prema) en schoonheid (sundaram). Het is
eeuwig waar, eeuwig goed en
eeuwig mooi. Stel alles in het werk om die blijvende waarheid
te realiseren. Leef in die goedheid. Wees één met
de goddelijkheid, die de werkelijke belichaming is van alle schoonheid.
Nadat Hij aan Arjuna
had uitgelegd wat de eigenschappen zijn van een
wijs mens, droeg Krishna hem op zich naar het strijdperk te
begeven en
te vechten. Krishna zei: 'Houd je aandacht geheel gericht op
Mij.
Concentreer je alleen op Mij. Gehoorzaam al Mijn geboden en doe je
plicht. Dit lichaam is je gegeven met het doel daarmee je plicht te
vervullen. Je hebt deze geboorte verkregen op grond van je daden in het
verleden. Nu moet je je daden aanwenden om dit leven te heiligen.'
Het enige licht op deze
wereld dat niet uitdooft, is het licht van het
Zelf (âtma-jyothi). Zolang er elektriciteit is, branden de
gloeilampen.
Zodra de stroom wegvalt, geven de lampen geen licht meer. De zaklamp
functioneert alleen zolang er batterijen in zitten. Op dezelfde manier
zullen ook de zintuigen tot stilstand komen als zij geen energie meer
toegevoerd krijgen. Zelfs de zon en de maan, die geen olie, batterijen
of elektriciteit nodig hebben, zullen op den duur hun glans verliezen.
Als zelfs de zon en de maan hun licht kunnen verliezen, hoe gaat het
dan met jou? Als dit geldt voor die machtige bergen, wat gebeurt er dan
met het kleine kiezelsteentje dat jij bent, misleid als je bent en zo
bewust van het lichaam? Krishna sprak tot Arjuna: 'Vanwege
het
verdriet
dat
voortkomt uit je gehechtheid aan familie en vrienden, zink je weg
in onwetendheid. Je wordt meegevoerd door de stroom van je eigen
tranen. Sta op! Ontwaak! Houd niet op voordat je doel is bereikt!'
Op
deze wijze kwam Krishna Arjuna te hulp en leidde hem in de
goede
richting.
De zon en de maan
verspreiden hun licht in deze wereld, maar God kunnen
zij niet verlichten. Het licht dat in huis brandt kan licht laten
vallen op de voorwerpen daarbinnen, maar het kan God niet verlichten.
Hoe weet je dat de zon en de maan schijnen en dat vuur brandt? Op grond
waarvan kun je verklaren dat zij fel schijnen en licht geven? Omdat je
ogen hebt, kun je die helderheid waarnemen. Als je geen ogen had, zou
je het stralende licht van zon en maan niet kunnen zien. Maar wat die
ogen aangaat: wat helpt ze om te zien? Zelfs wanneer je ligt te slapen
of wanneer je ogen gesloten zijn, is er in je bewustzijn onmiskenbaar
een stralend licht. Dat is je intellect, je buddhi. Daarom mag
je tot
de slotsom komen dat je intellect zelfs nog meer licht geeft dan je
ogen. Hier is een kort verhaal om dat te illustreren.
Er waren eens twee vrienden, een blinde
en een kreupele man. Samen
gingen zij altijd bedelend van dorp tot dorp. De blinde had goede benen
en de kreupele man had goede ogen. De kreupele man zat op de schouders
van de blinde. Zo konden zij met elkaars hulp lopen van dorp tot dorp.
Eens voerde hun weg langs een veld met prachtige komkommers. De
kreupele man zei tegen de blinde: 'Broeder, er groeien op deze akker mooie komkommers.
Laten
we
eroverheen lopen en er een paar eten. Daarna kunnen we even rusten en
dan verdergaan.' De blinde man zei tegen de kreupele: 'Wees
voorzichtig broeder, er is misschien een oppasser die het veld in de
gaten houdt.' De kreupele zei: 'Nee, er is niemand.' De blinde
vervolgde: 'Zeg eens of er een heg of een hek omheen is.' De kreupele
zei: 'Er is geen heg en geen hek. We kunnen zo aan ons avondmaal
beginnen.' De blinde zei onmiddellijk: 'Broeder,
deze
komkommers
zullen
wel erg bitter zijn, waarom is er anders geen heg of hek om ze
te beschermen?'
Het kan zijn dat iemand
met zijn ogen niet kan zien, maar als hij zijn
intelligentie weet te gebruiken, is hij meer waard dan iemand die wel
kan zien. Het is daarom in werkelijkheid het intellect dat aan de ogen
het licht verleent. Maar waaruit put het intellect dat vermogen? Het
intellect verspreidt licht afkomstig van het Âtma. Het
intellect
wordt
dus verlicht door het Âtma, en vanwege het Âtma
kunnen de
ogen gaan
stralen en krijgen zij het gezichtsvermogen. Omdat de ogen kunnen zien,
is de stralenpracht van zon en maan door ons waar te nemen en wordt de
gehele wereld verlicht. Zoals we zien is het Âtma eigenlijk
de
bron
waaruit
alles
licht ontvangt. Het is de hoofdschakelaar. Daarom moeten
jullie het Âtma vereren.
Houd het Âtma
ononderbroken voor ogen. Alleen wanneer je het Âtma voor
ogen houdt bij alles wat je doet, kun je het stadium bereiken van de
ware wijsheid. Het woord 'stithaprajña' dat wij hebben
gebezigd en dat
'een wijs mens' betekent, wordt soms gebruikt alsof het betrekking
heeft op de wereldse mens. Deze verwarring is ontstaan omdat er ooit is
gezegd: 'Wanneer iedereen wakker is, slaapt de stithaprajña
en wanneer
de stithaprajña wakker is, slapen alle anderen.' [B.G.
2:
69] Volgens een dergelijke
omschrijving zou je kunnen zeggen dat zij die nachtdiensten verrichten,
zoals een bewaker of een stationschef, allen stithaprajña's zijn
omdat
zij
's
nachts wakker zijn terwijl de anderen slapen en overdag slapen
terwijl de anderen wakker zijn. Maar het ligt voor de hand dat dit niet
de juiste betekenis kan zijn.
Alle mensen die hun leven
baseren op deze vergankelijke wereld zijn
klaarwakker met betrekking tot deze wereld en alles wat zich erin
bevindt. De stithaprajña daarentegen is ten opzichte van
wereldse zaken
onverschillig en in slaaptoestand. Gewone mensen zijn doorgaans niet
gevoelig voor de schoonheid van het Âtma; zij slapen
erdoorheen.
Maar
als het gaat om deze wereld en om alles wat de zintuigen aanspreekt,
dan zijn ze zeer helder en klaarwakker. Een stithaprajña
is daarom
iemand die ten opzichte van de wereld in slaaptoestand verkeert, maar
klaarwakker is ten opzichte van het Âtma-principe. Een stithaprajña
is
niet iemand die de wereld vaarwel heeft gezegd en zich in het woud
heeft teruggetrokken. Krishna zei: 'Arbeid in de wereld.
Leef temidden
van alles wat hoort bij je dagelijks leven, maar houd je aandacht
voortdurend geconcentreerd op het Âtma. Zo word je een
stithaprajña.'
Nu kun je gaan twijfelen.
Waarom zou zo iemand eigenlijk moeten werken?
Hij heeft zelf geen belang bij werken en geen ambities in die richting.
Ter wille van de mensheid begint hij echter wel te werken. Als een stithaprajña
uit zou gaan van de gedachte dat
hij niet hoefde te
werken, zou hij anderen niet tot arbeid kunnen inspireren. Een wijs
mens moet de gewone mensen tot voorbeeld zijn, zodat zij hem kunnen
volgen.
'Daarom, Arjuna' , zei Krishna, 'word een voorbeeldig
mens. Je bent
Krishna zeer nabij. Je bent zijn familielid en je bent Hem zeer
dierbaar. Bewaar de spirituele betekenis van al deze leringen in je
hart. Ik wil je zodanig vormen dat je een voorbeeld wordt voor de
wereld. Ik zal je gebruiken als Mijn instrument. Voor een aantal grote
dingen die Ik in de wereld ga verrichten, zul je Mijn instrument zijn.'
Alles wat Krishna
heeft gezegd, is bedoeld voor het welzijn van de
gehele wereld en houdt de mensheid een ideaal beeld voor. Alle avatar-incarnaties
houden
zich bezig met activiteiten
die volkomen
heilig zijn, maar gewone mensen zullen deze niet als goddelijke
activiteiten kunnen herkennen. Hierop doelend zei Krishna tot Arjuna:
'Arjuna, Ik heb de taak als wagenmenner van je strijdwagen niet op
Mij
genomen omdat Ik dat aangenaam vind en het werk zo graag doe. Ik doe
het ook niet voor de paarden. Dacht je dat Ikzelf niet voldoende wagens
en paarden had en daarom zo graag rijd met jouw wagens en paarden? Je
lichaamsbewustzijn doordringt je hele wezen, het zit in je bloed. Ik
voer dit gehele schouwspel op om te zorgen dat je voorgoed wordt
genezen van de ziekte van het lichamelijke bewustzijn.'
God heeft er geen behoefte aan om
door enig mens te worden geprezen. Arjuna sprak Krishna
steeds aan met 'bava,
bava en nog eens bava', een
liefkozende naam voor zwager. Eens, zittend in het zand aan de oever
van de Yamuna, sprak Krishna tot Arjuna: 'Arjuna,
Ik
vind
het
onaangenaam om zomaar bava genoemd te worden.' Vele wereldse mensen
zijn gewoon om God met dergelijke losse termen te prijzen, maar zulke
lof is God niet aangenaam en Hij zal deze ook niet aanvaarden. Mensen
vinden het heel gewoon om zulke lovende termen te gebruiken als zij
iemand voor zich willen innemen; het is alsof je naar een hoge
ambtenaar gaat en bij hem in de gunst wilt komen. Lof die niet op
waarheid berust, is als water met een geurtje. Je kunt er alleen maar
aan ruiken, maar het is niet om te drinken. Je hoort zulke loftuitingen
wel aan, maar je kunt er geen waarde aan hechten. God aanvaardt alleen
echte gevoelens, die in oprechtheid opwellen uit het diepst van je
hart.
Krishna zei tegen Arjuna: 'Ik wil niet
zonder reden worden geprezen,
maar tegelijkertijd wil Ik niet dat je Mij niet meer bava noemt. Zelfs
al vroeg Ik je ermee op te houden, je zou er toch mee doorgaan. Daarom
wil Ik echt je zwager worden.' Daarop gaf Krishna zijn
zuster Subhadra
ten huwelijk aan Arjuna en werd werkelijk Arjuna's zwager. Krishna's
broer
Balarâma was tegen dit huwelijk. Balarâma
wilde zelfs niet op de
bruiloft komen en trok zich liever terug in het bos. Vanaf dit ogenblik
voelde Balarâma niet veel liefde voor Krishna. [plaatje:
Het Doden van Dhenuka de Ezeldemon, (door Krishna en Balarâma
(gekleed in het blauw)) zie S.B.
10.15]
We zien hier een
karaktertrek in Krishna, die zeer uitzonderlijk is: Zijn daden
zijn altijd in overeenstemming met Zijn woorden. Zo is de
mens in zijn diepste wezen. Alles wat je denkt, moet in harmonie zijn
met wat je zegt en alles wat je zegt, moet je ook doen. Goddelijkheid
wil zeggen dat gedachte, woord en daad één zijn. Dat is
ook de ware aard van de mens en het is de diepere betekenis van Swami's
vaak herhaalde uitspraak: 'De juiste wijze om de mensheid te
bestuderen
is het bestuderen van de individuele mens.'
Krishna sprak
tot
Arjuna: 'Ik wil je voor iedereen tot voorbeeld
maken,
daarom leer Ik je de eigenschappen van een stithaprajña hier op
het
slagveld. Eerst wil Ik jou omvormen tot een wijs man; dan, door jouw
voorbeeld, zal Ik anderen onderwijzen. Je moet allereerst het
belangrijkste principe begrijpen, dat is: jij bent niet het lichaam, je
bent de bewoner van het lichaam. Wanneer je dat hebt begrepen, word je
niet meer geplaagd door het lichaamsbewustzijn. Je lichaam is van
tijdelijke aard. God is van eeuwige en van blijvende aard. Je bent niet
het kleed zelf, maar degene die het kleed draagt. Daarom wordt er
gezegd dat het lichaam de tempel is van God en dat de bewoner daarvan
God Zelf is. Deze wereld is vergankelijk en vol verdriet; het heeft
geen zin daar je toevlucht te zoeken. Alle mensen die je kent, zijn aan
verandering onderhevig. God is de enige die Zichzelf gelijk blijft. Hij
is de enige lamp die niet kan worden gedoofd. Zoek bescherming bij Hem.
Hij is het hoogste licht (paramjyothi); Hij is het licht in iedere ziel
(jivanjyothi); Hij is het onbeperkte en niet te temperen licht
(akandajyothi); Hij is het enige licht, zonder gelijke
(advaitajyothi).'
Met deze en dergelijke
inspirerende woorden bracht Krishna een grote
verandering teweeg in Arjuna's hart, tot op dat ogenblik zo vol
onreinheid. Doordat Hij hem al deze nobele beginselen bijbracht,
zuiverde Krishna Arjuna's hart en vormde hem tot een stithaprajña,
een
man
van
eeuwige wijsheid.
|