Je
kunt in de wereld vele soorten vruchten oogsten. Je
kunt rijkdom, goud en bezit verwerven. Je kunt ook
eer, positie en aanzien verwerven. Maar de Heer heeft
in de Gîtâ gezegd dat al deze zaken
van voorbijgaande aard zijn; zij hebben geen blijvende
waarde. Het enige blijvende, van werkelijke waarde,
dat je door je leven hier op aarde kunt verwerven, is
de liefde van God. Deze goddelijke liefde is
buitengewoon; zij is niet in geld uit te drukken. Zij
is een schat van onmeetbare waarde. Je moet het van
primair belang achten te ontdekken hoe je deze
kostbare liefde van God kunt verwerven. Hoe verdien je
die liefde? Welk pad moet je volgen om de liefde van
God deelachtig te worden?
Je
kunt geen goede oogst verwachten, als je voor het
zaaien niet eerst het onkruid wiedt en de akker
klaarmaakt. Op dezelfde manier kun je op de akker van
je hart geen goede oogst verwachten, tenzij eerst de
slechte, zelfzuchtige karaktertrekken zijn verwijderd.
De Gîtâ leert dat het belangrijkste
onkruid dat uit het veld van je hart verwijderd moet
worden, de gehechtheid aan en de
vereenzelviging met het lichaam is. Zelfs op
dit moment kun je je verbeelden dat je van God houdt;
maar louter het hebben van deze gedachte zal je geen
enkel waardevol resultaat opleveren. Het is als het
zaaien van goede zaden op onvruchtbare, onbewerkte
grond. Voor jou is het belangrijkste erachter te komen
of God van jou houdt. Zelfs als jij van God houdt en
God houdt niet van jou, dan kom je met je toewijding
niet erg ver.
Wat
is dan de manier om Gods liefde waardig te worden? Je
kunt het antwoord op die vraag vinden in de
Bhagavad Gîtâ, in het hoofdstuk over
bhakti yoga, het pad van de toewijding.
Bhakti yoga zelf betekent altijd
één zijn met God. Bhakti yoga
leert dat het noodzakelijk is om onder alle
omstandigheden je geestelijk evenwicht te bewaren.
Bhakti yoga spreekt over vastberadenheid en het
op je nemen van de verplichting om de spirituele
leringen in je dagelijkse leven in praktijk te
brengen. Ook leert deze yoga santrupti, altijd
tevreden zijn.
Er
is een duidelijk verschil tussen bevrediging, hetgeen
trupti wordt genoemd en werkelijke vreugde,
santrupti. Om dit te begrijpen moet je
bijvoorbeeld het onderscheid kennen tussen
kîrtana en sankîrtana.
Kîrtana is vocale muziek en komt alleen
van de lippen, terwijl sankîrtana
integrale muziek is, die vanuit de diepste kern van
het hart opstijgt, vrij, spontaan, met heel veel
vreugde. Insgelijks heeft trupti betrekking op
de voldoening die je ontvangt uit de wereld;
trupti komt overeen met de tijdelijke vreugden
die de objecten en de verschijnselen in deze
schijnbare wereld je schenken; net zoals bij
sankîrtana, is santrupti
daarentegen de werkelijke vreugde die komt uit het
diepst van je hart. Deze vreugde is verbonden met
waarheid, zij is blijvend; zij staat los van alle
voorbijgaande wereldlijke aangelegenheden en
vertegenwoordigt de eenheid van de ziel.
Santrupti kan nooit veranderen. Aan werkelijke
vreugde kan niets worden toegevoegd. Werkelijke
vreugde is op zichzelf volledig en volmaakt.
De
diepere betekenis van dit alles is dat een toegewijde
zich niet zou moeten laten meeslepen door of enig
belang zou moeten hechten aan wereldse zaken. Gebruik
je tijd en je krachten om de grillen van de geest te
beheersen en ontwikkel mentale standvastigheid.
Santrupti is de werkelijke vreugde, die
voortkomt uit gelijkmoedigheid van geest, een
gelijkmoedigheid die bij overwinning of nederlaag, bij
winst of verlies, bij vreugde of verdriet dezelfde is.
Daarom verwijst devotie of santrupti meer naar
een bestendig gevoel van liefde en voldoening dan naar
zaken die met de tijd voortdurend veranderen. Aanvaard
wat er ook gebeurt, wat ook op je weg komt, als een
geschenk van God waarvan je met grote voldoening moet
profiteren; beschouw het als een liefdesgeschenk voor
je eigen bestwil. Een hart dat alle mensen en alle
zaken gelijkmoedig behandelt, mag worden beschouwd als
een hart dat santrupti of werkelijke vreugde
kent.
Het
is volkomen natuurlijk dat je standvastig, moedig en
besluitvaardig bent; dit wat betreft de eigenschap
vastberadenheid. Je kunt deze eigenschappen op tal van
manieren in je leven tot uitdrukking brengen. Je kunt
ze gebruiken om bergen te beklimmen. Hetzelfde gevoel
voor avontuur en moed kan worden gebruikt om de oceaan
over te steken of om woeste tropische wildernissen te
doorkruiscn; je kunt je ook op een moedige en
vastberaden manier gedragen om rijkdom te vergaren,
bezittingen te verkrijgen en winst te maken. Of je
kunt dapper en moedig zijn, maar deze eigenschappen op
een meedogenloze manier tot uiting brengen; je bent
vrij om alle edele, menselijke en goddelijke
eigenschappen op te geven en in plaats daarvan de
eigenschappen van een demon te verwerven.
Standvastigheid en vastberadenheid kunnen zowel ten
goede als ten kwade worden gebruikt; hoe je deze
eigenschappen gebruikt, hangt af van jouzelf.
Toen
Vâlmîki [zie ook S.B.
6.18:
6
en S.B. 9.11:
10]
nog Ratnakara de struikrover was, gebruikte hij
al zijn moed, bekwaamheid en vastberadenheid op een
duivelse manier. Dankzij zijn omgang met de zeven
wijzen [zie ook S.B. 3.11:
25]
en doordat hij luisterde naar hun leringen, waarin zij
hem adviseerden om voortdurend de naam van God te
herhalen, kon hij zijn leven transformeren en zijn
enorme vastberadenheid en kracht gebruiken ten bate
van de mensheid; al gauw had hij de naam Râma
voortdurend op zijn lippen. Zo werd hij de
schrijver van de Ramâyana. Daarom moet je
standvastigheid en vastbeslotenheid niet gebruiken
voor slechte daden en zelfs niet voor gewone wereldse
zaken; gebruik je moed en besluitvaardigheid om de
genade van God te verwerven.
Bhakti
yoga beschrijft uitvoerig de wijze van aanbidding van
God met en zonder vorm. De Gîtâ
vergelijkt deze twee manieren van aanbidding met
elkaar en geeft aan welke manier voor een toegewijde
beter is, welke manier gemakkelijker en veiliger is in
iedere fase van zijn spirituele ontwikkeling. De
Gîtâ verklaart dat het niet
mogelijk is om het principe van de eigenschapsloze en
vormloze God te bereiken, als je niet eerst God met
eigenschappen en vorm aanbidt. Zolang je gehecht bent
aan je lichaam en ondergedompeld blijft in je
lichaamsbewustzijn, zul je de eigenschapsloze en
vormloze, allerhoogste God niet kunnen begrijpen en
bereiken. Je zult de eigenschappen die nodig zijn om
het vormloze te kunnen aanbidden alleen verkrijgen,
nadat je de gehechtheid aan het lichaam, aan de wereld
en alle andere gebondenheid hebt overwonnen. Daarom
moet je, zolang je jezelf vereenzelvigt met het
lichaam en je gelooft dat je een afzonderlijke vorm
hebt, God voor ogen houden met een bepaalde vorm.
Je
moet je spirituele reis dus beginnen met God te
aanbidden in een bepaalde incarnatie die zekere
herkenbare goddelijke eigenschappen bezit. Nadat je
dit pad enige tijd hebt gevolgd, kun je je
langzamerhand gaan toeleggen op aanbidding van het
vormloze aspect van de Allerhoogste. Sommige mensen
denken dat zij het vormloze vereren als zij bidden tot
God in Zijn universele vorm
(Vishvasvarûpa), maar zelfs deze bezit
nog een vorm. Deze kosmische vorm van God is identiek
met het grofstoffelijk universum
(bhûtâkâsha). Er is gezegd
dat de gehele wereld een uitdrukkingsvorm is van God.
Samenhangend met deze universele stoffelijke vorm is
er de subtiele vorm van de Heer, het gebied van de
geest (chittâkâsha), de ijle vorm
van het universum. Bhûtâkâsha
en chittâkâsha staan beide in
verband met onze zintuigen en gedachten. Ver verheven
boven de zintuigen en de gedachten is het causale
aspect van het universum
(chidâkâsha), de meest subtiele
uitdrukking van de materie, dat in potentie het zaad
bevat van alle namen en vormen.
Gedurende
de waaktoestand is de invloed van de geest en de
zintuigen erg sterk. Tijdens de droomtoestand hebben
de zintuigen geen uitwerking, de geest daarentegen
wel. In de causale toestand van diepe slaap of
sushupti wordt de geest opgelost. De wereld van
de verschijnselen die verbonden is met de zintuigen is
het bhûtâkâsha. Het
chittâkâsha heeft betrekking op de
toestand van de geest, die is verbonden met de
droomtoestand of de verbeelding. In de
sushupti-toestand van de diepe slaap zijn zowel
de geest als de zintuigen afwezig; dit is het
chidâkâsha. Alleen in de
sushupti-toestand als de geest en de zintuigen
niet actief zijn, is het mogelijk de eigenschapsloze
en vormloze aspecten van het goddelijke te ervaren.
Je
kunt je ervaring niet alleen blijven baseren op het
goddelijke beginsel dat zich heeft geopenbaard in naam
en vorm. De vorm en het vormloze zijn beide even
belangrijk voor een toegewijde. Het is als het
gebruiken van twee benen om te lopen en twee vleugels
om te vliegen. Je kunt het doel bereiken met de twee
benen van de vorm en het vormloze en dan het ene been
voor het andere been gaan zetten, waarbij het ene been
de vorm vertegenwoordigt en wordt ondersteund door het
andere been, dat het vormloze vertegenwoordigt. Het is
belangrijk te beseffen dat de openbaring van de Heer
met vorm sleehts voorbijgaand is, terwijl het vormloze
aspect van God blijvend, altijd aanwezig en
onveranderlijk is. Hier volgt een klein voorbeeld om
dit principe te illustreren.
Op
dit ogenblik zitten er hier in de mandir van
Prashanti Nilayam ongeveer duizend mensen, die
luisteren naar deze voordracht. Behalve de
toegewijden die hier zitten, is ook Swami aanwezig.
Dit vindt plaats in de bhûtâkâsha
en duurt misschien enkele uren. Deze belevenis is
gebonden aan een zekere tijdsduur en aan een
bepaalde activiteit. Maar precies dezelfde ervaring
kun je opnieuw beleven, zelfs nadat je naar huis
bent gegaan. Ieder moment als je aan deze ervaring
wilt denken zal deze belevenis er in je
chittâkâsha zijn, in je geest...
duizend mensen, Swami, de mandir van Prashanti
Nilayam en de voordracht. In de waaktoestand kunnen
jullie allemaal zien en ervaren dat jullie op het
ogenblik in de hal van Prashanti Nilayam zitten.
Wat gebeurt er als je weer thuis bent? Je merkt dat
Prashanti
Nilayam
in je hart is en dat het elk ogenblik opgeroepen
kan worden.
Jullie
zijn nu al een uur hier in Prashanti Nilayam. Dit kan
een ervaring van blijvende betekenis voor jullie
worden, zelfs nadat jullie zijn weggegaan. Nadat je in
eerste instantie de ervaring hebt gehad in de
waaktoestand van het
bhûtâkâsha, wordt het een
blijvende herinnering in het
chidâkâsha. Deze indruk kan op een
later tijdstip in het chittâkâsha
worden teruggeroepen. Als je niet eerst de stoffelijke
ervaring in de hal had gehad, kon er geen blijvende
indruk in je hart achterblijven die je later opnieuw
in gedachten kunt beleven zonder dat je weer werkelijk
lichamelijk in de hal aanwezig hoeft te zijn of de
fysieke vorm van Swami weer moet zien. Op dezelfde
manier zul je later de vormloze God zeker kunnen
ervaren, wanneer je eenmaal een vorm van God hebt
beleefd. De vorm is tijdelijk, terwijl het vormloze
eeuwig is, maar het vormloze zal alleen als een
blijvende entiteit voor je blijven leven, als je eerst
een goddelijke vorm hebt ervaren en in je hart hebt
geprent door aanbidding en toewijding. Luister naar
het volgende voorbeeld.
Veronderstel
dat je het woord 'stoel' wilt leren aan een klein
kind. Als je alleen maar het woord 'stoel'
uitspreekt, wordt het hem niet duidelijk wat de
vorm van een stoel is. Je kunt hem echter een stoel
laten zien en hem vragen de stoel zorgvuldig van
alle kanten te bekijken. Intussen herhaal je het
woord stoel. Dan zal hij zich later, iedere keer
als hij een stoel ziet, het woord herinneren dat
verbonden is met de vorm die je hem hebt laten zien
en hij zal voor zichzelf 'stoel' herhalen. De vorm
van de speciale stoel die je gebruikt om het kind
de betekenis van het woord te leren, mag een andere
zijn. Het kan iedere keer een andere stoel zijn,
maar het woord stoel en het soort voorwerp dat het
vertegenwoordigt, blijft hetzelfde. Het kind kan
alleen het onveranderlijke woord stoel leren als
hij de veranderlijke vorm heeft gezien. Het
blijvende element wordt begrepen door het
veranderlijke deel. Daarom moet je, hoewel God geen
vorm heeft, God
verbinden met een speciale vorm om
Hem
te leren begrijpen.
Om
te beginnen hebben veel mensen niet eens een vast
geloof in het bestaan van God. De meeste tijd zullen
zij twijfelen en zich afvragen: 'Bestaat God
werkelijk? Is het werkelijk waar dat er een God
bestaat?' Een ijzeren vastberadenheid is van de
allergrootste waarde als je een onveranderlijk geloof
in God wilt leren aankweken. Je kunt een besluiteloze
geest alleen transformeren in een geest met een
standvastig en vastberaden geloof door middel van het
proces van het aanbidden van God met een vorm. Nog een
klein voorbeeld.
Hier
is een kussen dat is gevuld met losse katoen. Wat
zit er om dit kussen? Een lap stof. Wat is de
substantie van deze stof? Katoen. Aan de buitenkant
heb je een lap stof en aan de binnenkant bevindt
zich losse katoen. Maar in feite bestaan zowel het
inwendige als het uitwendige beide uit katoen. De
vormloze katoen heeft de vorm van een draad
aangenomen en van deze draad is een lap stof
gemaakt; deze lap stof bedekt het vormloze katoen.
De lap heeft een vorm en de ruwe katoen is
vormloos; van de vormloze naar de vorm en
vervolgens van de vorm naar het vormloze, dit zijn
de transformaties van het goddelijke. Om een kussen
te maken is het vormloze katoen alleen niet
voldoende. Eerst moet je het katoen verwerken tot
een lap en daarna kan deze stof, die een vorm
heeft, het vormloze katoen omhullen.
Zolang
je je alleen bewust bent van je lichaam en zolang
je voelt dat jij het lichaam bent, is het niet
mogelijk om het vormaspect op te geven.
Naar
traditie kun je je bij de aanbidding van God met een
vorm bezig gaan houden met een aantal van de zestien
manieren van rituele aanbidding. Je offert bloemen aan
God. Je baadt Zijn beeld in heilig water. Je brandt
wierook en je gebruikt vele andere vormen van
aanbidding. Dat zal je enige voldoening schenken. De
vorm schenkt trupti of voldoening. Uiterlijk
aanbid je de vorm, maar wanneer je Hem eenmaal een
plaats in je hart hebt gegeven, kun je met de bloemen
van het voorstellingsvermogen en het gevoel de
vormloze God aanbidden die in je hart woont. Dezelfde
God wordt dan aanbeden met de bloemen van het gevoel,
nadat de vereenzelviging met het lichaam en het
daarmee verbonden zelfbedrog zijn vernietigd.
Zolang
je de Heer met een vorm aanbidt, gebruik je tastbare
bloemen, zoals rozen, goudsbloemen en jasmijn, hoewel
het lichaam dat de aanbidding uitvoert en de bloemen
die je gebruikt allemaal vergankelijk zijn. Maar als
je de vormloze God in je hart wilt aanbidden, zijn het
andere bloemen; die bloemen zijn duurzaam. De acht
soorten duurzame bloemen zijn de nobele eigenschappen
die je in je hart tot bloei brengt en offert aan de
Heer. Het zijn de bloemen van geweldloosheid,
van het beheersen van de zintuigen, van de
waarheid, van het geduld en de
verdraagzaamheid, van de volharding, van
de liefde en het mededogen, van de
naastenliefde en de
opofferingsgezindheid. Al deze bloemen zijn
bedoeld voor de innerlijke aanbidding. Om jezelf te
verheffen tot de aanbidding van het vormloze principe
moet je deze bloemen van het hart ontwikkelen en ze
gebruiken bij je aanbidding. Je zult dan
santrupti, de onuitsprekelijke, onveranderlijke
vreugde van
de ziel ervaren en de terugweg aanvaarden naar je
huis, je goddelijke bron.
In
het twaalfde
hoofdstuk
van de Gîtâ onderwees Heer
Krishna de essentiële
karaktereigenschappen die een echte toegewijde behoort
te hebben; dit zijn de eigenschappen die je moet
ontwikkelen als je wilt dat God van je houdt. Om te
beginnen moet je, als je een toegewijde van God wilt
zijn, innerlijke vrede ontwikkelen en een onwankelbare
vastberadenheid. Je moet altijd tevreden zijn. Je moet
je nooit aan zorgen overgeven en geen verdriet je hart
laten binnendringen en in beroering brengen.
Het
S'rîmad
Bhâgavatam,
[Bhâgavata Purâna - 'Het Verhaal van
de Fortuinlijke'] het grote devotionele geschrift,
houdt ons Prahlâda [zie hiervoor S.B.
7.5-10]
voor als de ideale toegewijde, omdat hij al deze
eigenschappen bezat. Toen de demonen
Prahlâda, die zelf de zoon was van de
heer der demonen, lastig vielen, liet
Prahlâda zijn hart nooit door smart in
beroering brengen, welke beproevingen en moeilijkheden
hij ook doormaakte. Hij herhaalde alleen voortdurend
de naam van Nârâyana, zijn
beschermer en redder, en zocht bij Hem zijn toevlucht.
Temidden van al zijn moeilijkheden liet hij nooit een
traan. Daarom wordt Prahlâda beschreven als
degene die totaal opging in yoga, in de eenwording met
God. Hoewel hij leefde in de wereld van de
verschijnselen en een vorm had, liet hij zijn hart
niet in beroering brengen door begeerte of gehechtheid
[zie ook Summershowers in Brindavan,
Ch.
7
over Prahlâda].
Een
echte toegewijde mag geen slechte
karaktereigenschappen hebben zoals haat, jaloezie,
boosheid of hebzucht. Dit zijn de belangrijkste
belemmeringen voor de devotie, die je in beslag kunnen
nemen. Je moet een gevoel van één-zijn
met iedereen ontwikkelen. Als je iemand gaat haten,
haat je dezelfde Heer die je aanbidt. Vanwege je
gezwollen ego ga je allerlei dingen ondernemen tegen
andere mensen en daarbij ontstaan haat, jaloezie en
boosheid. Daarom is de eerste waarschuwing die in de
Bhagavad Gîtâ wordt gegeven:
'adveshthâ
sarva-bhûtânâm', [zie ook
Lied van Geluk 12:
13-14]
hetgeen betekent: 'Toon geen haat tegen wie dan ook.'
Zonder
het onkruid in de akker uit te roeien en die klaar te
maken voor verbouw, zal het zaad nooit een goede oogst
opleveren. Op dezelfde manier zullen alle pogingen om
spiritueel bezig te zijn, zonder dat het onkruid van
het ego uit het hart is verwijderd, nutteloos zijn.
Het allerbelangrijkste dat de bhakti yoga
leert, is dat je niet alleen van God moet houden, maar
dat je van alle wezens moet houden en dat je iedereen
moet behandelen als God. God aanbidden en
tegelijkertijd andere mensen [en alle andere
levende wezens] schade berokkenen kan geen
toewijding worden genoemd. Het brengt slechts aan het
licht hoe diep de onwetendheid van de betreffende
persoon nog is. Zulke mensen zullen nooit vorderingen
maken op het spirituele pad.
In
de komende dagen zul je leren op welke manieren je
geloof kunt aankweken en hoe je met goede daden je
leven kunt heiligen. Door de gewenste
karaktereigenschappen te ontwikkelen en die in je
dagelijks leven in praktijk te brengen, zul je de
liefde en de genade van God tevoorschijn roepen.