VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


 

 
 
Bhagavân Sathya Sai Baba
over de
Bhagavad Gîtâ

 

Het Pad van Toewijding - Bhagavad Gîtâ Hoofdstuk 12


Derde voordracht:
Gods liefde verdienen


 

Belichamingen van liefde!

Je kunt in de wereld vele soorten vruchten oogsten. Je kunt rijkdom, goud en bezit verwerven. Je kunt ook eer, positie en aanzien verwerven. Maar de Heer heeft in de Gîtâ gezegd dat al deze zaken van voorbijgaande aard zijn; zij hebben geen blijvende waarde. Het enige blijvende, van werkelijke waarde, dat je door je leven hier op aarde kunt verwerven, is de liefde van God. Deze goddelijke liefde is buitengewoon; zij is niet in geld uit te drukken. Zij is een schat van onmeetbare waarde. Je moet het van primair belang achten te ontdekken hoe je deze kostbare liefde van God kunt verwerven. Hoe verdien je die liefde? Welk pad moet je volgen om de liefde van God deelachtig te worden?

Je kunt geen goede oogst verwachten, als je voor het zaaien niet eerst het onkruid wiedt en de akker klaarmaakt. Op dezelfde manier kun je op de akker van je hart geen goede oogst verwachten, tenzij eerst de slechte, zelfzuchtige karaktertrekken zijn verwijderd. De Gîtâ leert dat het belangrijkste onkruid dat uit het veld van je hart verwijderd moet worden, de gehechtheid aan en de vereenzelviging met het lichaam is. Zelfs op dit moment kun je je verbeelden dat je van God houdt; maar louter het hebben van deze gedachte zal je geen enkel waardevol resultaat opleveren. Het is als het zaaien van goede zaden op onvruchtbare, onbewerkte grond. Voor jou is het belangrijkste erachter te komen of God van jou houdt. Zelfs als jij van God houdt en God houdt niet van jou, dan kom je met je toewijding niet erg ver.

Wat is dan de manier om Gods liefde waardig te worden? Je kunt het antwoord op die vraag vinden in de Bhagavad Gîtâ, in het hoofdstuk over bhakti yoga, het pad van de toewijding. Bhakti yoga zelf betekent altijd één zijn met God. Bhakti yoga leert dat het noodzakelijk is om onder alle omstandigheden je geestelijk evenwicht te bewaren. Bhakti yoga spreekt over vastberadenheid en het op je nemen van de verplichting om de spirituele leringen in je dagelijkse leven in praktijk te brengen. Ook leert deze yoga santrupti, altijd tevreden zijn.

Er is een duidelijk verschil tussen bevrediging, hetgeen trupti wordt genoemd en werkelijke vreugde, santrupti. Om dit te begrijpen moet je bijvoorbeeld het onderscheid kennen tussen kîrtana en sankîrtana. Kîrtana is vocale muziek en komt alleen van de lippen, terwijl sankîrtana integrale muziek is, die vanuit de diepste kern van het hart opstijgt, vrij, spontaan, met heel veel vreugde. Insgelijks heeft trupti betrekking op de voldoening die je ontvangt uit de wereld; trupti komt overeen met de tijdelijke vreugden die de objecten en de verschijnselen in deze schijnbare wereld je schenken; net zoals bij sankîrtana, is santrupti daarentegen de werkelijke vreugde die komt uit het diepst van je hart. Deze vreugde is verbonden met waarheid, zij is blijvend; zij staat los van alle voorbijgaande wereldlijke aangelegenheden en vertegenwoordigt de eenheid van de ziel. Santrupti kan nooit veranderen. Aan werkelijke vreugde kan niets worden toegevoegd. Werkelijke vreugde is op zichzelf volledig en volmaakt.

De diepere betekenis van dit alles is dat een toegewijde zich niet zou moeten laten meeslepen door of enig belang zou moeten hechten aan wereldse zaken. Gebruik je tijd en je krachten om de grillen van de geest te beheersen en ontwikkel mentale standvastigheid. Santrupti is de werkelijke vreugde, die voortkomt uit gelijkmoedigheid van geest, een gelijkmoedigheid die bij overwinning of nederlaag, bij winst of verlies, bij vreugde of verdriet dezelfde is. Daarom verwijst devotie of santrupti meer naar een bestendig gevoel van liefde en voldoening dan naar zaken die met de tijd voortdurend veranderen. Aanvaard wat er ook gebeurt, wat ook op je weg komt, als een geschenk van God waarvan je met grote voldoening moet profiteren; beschouw het als een liefdesgeschenk voor je eigen bestwil. Een hart dat alle mensen en alle zaken gelijkmoedig behandelt, mag worden beschouwd als een hart dat santrupti of werkelijke vreugde kent.

Het is volkomen natuurlijk dat je standvastig, moedig en besluitvaardig bent; dit wat betreft de eigenschap vastberadenheid. Je kunt deze eigenschappen op tal van manieren in je leven tot uitdrukking brengen. Je kunt ze gebruiken om bergen te beklimmen. Hetzelfde gevoel voor avontuur en moed kan worden gebruikt om de oceaan over te steken of om woeste tropische wildernissen te doorkruiscn; je kunt je ook op een moedige en vastberaden manier gedragen om rijkdom te vergaren, bezittingen te verkrijgen en winst te maken. Of je kunt dapper en moedig zijn, maar deze eigenschappen op een meedogenloze manier tot uiting brengen; je bent vrij om alle edele, menselijke en goddelijke eigenschappen op te geven en in plaats daarvan de eigenschappen van een demon te verwerven. Standvastigheid en vastberadenheid kunnen zowel ten goede als ten kwade worden gebruikt; hoe je deze eigenschappen gebruikt, hangt af van jouzelf.

Toen Vâlmîki [zie ook S.B. 6.18: 6 en S.B. 9.11: 10] nog Ratnakara de struikrover was, gebruikte hij al zijn moed, bekwaamheid en vastberadenheid op een duivelse manier. Dankzij zijn omgang met de zeven wijzen [zie ook S.B. 3.11: 25] en doordat hij luisterde naar hun leringen, waarin zij hem adviseerden om voortdurend de naam van God te herhalen, kon hij zijn leven transformeren en zijn enorme vastberadenheid en kracht gebruiken ten bate van de mensheid; al gauw had hij de naam Râma voortdurend op zijn lippen. Zo werd hij de schrijver van de Ramâyana. Daarom moet je standvastigheid en vastbeslotenheid niet gebruiken voor slechte daden en zelfs niet voor gewone wereldse zaken; gebruik je moed en besluitvaardigheid om de genade van God te verwerven.

Bhakti yoga beschrijft uitvoerig de wijze van aanbidding van God met en zonder vorm. De Gîtâ vergelijkt deze twee manieren van aanbidding met elkaar en geeft aan welke manier voor een toegewijde beter is, welke manier gemakkelijker en veiliger is in iedere fase van zijn spirituele ontwikkeling. De Gîtâ verklaart dat het niet mogelijk is om het principe van de eigenschapsloze en vormloze God te bereiken, als je niet eerst God met eigenschappen en vorm aanbidt. Zolang je gehecht bent aan je lichaam en ondergedompeld blijft in je lichaamsbewustzijn, zul je de eigenschapsloze en vormloze, allerhoogste God niet kunnen begrijpen en bereiken. Je zult de eigenschappen die nodig zijn om het vormloze te kunnen aanbidden alleen verkrijgen, nadat je de gehechtheid aan het lichaam, aan de wereld en alle andere gebondenheid hebt overwonnen. Daarom moet je, zolang je jezelf vereenzelvigt met het lichaam en je gelooft dat je een afzonderlijke vorm hebt, God voor ogen houden met een bepaalde vorm.

Je moet je spirituele reis dus beginnen met God te aanbidden in een bepaalde incarnatie die zekere herkenbare goddelijke eigenschappen bezit. Nadat je dit pad enige tijd hebt gevolgd, kun je je langzamerhand gaan toeleggen op aanbidding van het vormloze aspect van de Allerhoogste. Sommige mensen denken dat zij het vormloze vereren als zij bidden tot God in Zijn universele vorm (Vishvasvarûpa), maar zelfs deze bezit nog een vorm. Deze kosmische vorm van God is identiek met het grofstoffelijk universum (bhûtâkâsha). Er is gezegd dat de gehele wereld een uitdrukkingsvorm is van God. Samenhangend met deze universele stoffelijke vorm is er de subtiele vorm van de Heer, het gebied van de geest (chittâkâsha), de ijle vorm van het universum. Bhûtâkâsha en chittâkâsha staan beide in verband met onze zintuigen en gedachten. Ver verheven boven de zintuigen en de gedachten is het causale aspect van het universum (chidâkâsha), de meest subtiele uitdrukking van de materie, dat in potentie het zaad bevat van alle namen en vormen.

Gedurende de waaktoestand is de invloed van de geest en de zintuigen erg sterk. Tijdens de droomtoestand hebben de zintuigen geen uitwerking, de geest daarentegen wel. In de causale toestand van diepe slaap of sushupti wordt de geest opgelost. De wereld van de verschijnselen die verbonden is met de zintuigen is het bhûtâkâsha. Het chittâkâsha heeft betrekking op de toestand van de geest, die is verbonden met de droomtoestand of de verbeelding. In de sushupti-toestand van de diepe slaap zijn zowel de geest als de zintuigen afwezig; dit is het chidâkâsha. Alleen in de sushupti-toestand als de geest en de zintuigen niet actief zijn, is het mogelijk de eigenschapsloze en vormloze aspecten van het goddelijke te ervaren.

Je kunt je ervaring niet alleen blijven baseren op het goddelijke beginsel dat zich heeft geopenbaard in naam en vorm. De vorm en het vormloze zijn beide even belangrijk voor een toegewijde. Het is als het gebruiken van twee benen om te lopen en twee vleugels om te vliegen. Je kunt het doel bereiken met de twee benen van de vorm en het vormloze en dan het ene been voor het andere been gaan zetten, waarbij het ene been de vorm vertegenwoordigt en wordt ondersteund door het andere been, dat het vormloze vertegenwoordigt. Het is belangrijk te beseffen dat de openbaring van de Heer met vorm sleehts voorbijgaand is, terwijl het vormloze aspect van God blijvend, altijd aanwezig en onveranderlijk is. Hier volgt een klein voorbeeld om dit principe te illustreren.

Op dit ogenblik zitten er hier in de mandir van Prashanti Nilayam ongeveer duizend mensen, die luisteren naar deze voordracht. Behalve de toegewijden die hier zitten, is ook Swami aanwezig. Dit vindt plaats in de bhûtâkâsha en duurt misschien enkele uren. Deze belevenis is gebonden aan een zekere tijdsduur en aan een bepaalde activiteit. Maar precies dezelfde ervaring kun je opnieuw beleven, zelfs nadat je naar huis bent gegaan. Ieder moment als je aan deze ervaring wilt denken zal deze belevenis er in je chittâkâsha zijn, in je geest... duizend mensen, Swami, de mandir van Prashanti Nilayam en de voordracht. In de waaktoestand kunnen jullie allemaal zien en ervaren dat jullie op het ogenblik in de hal van Prashanti Nilayam zitten. Wat gebeurt er als je weer thuis bent? Je merkt dat Prashanti Nilayam in je hart is en dat het elk ogenblik opgeroepen kan worden.

Jullie zijn nu al een uur hier in Prashanti Nilayam. Dit kan een ervaring van blijvende betekenis voor jullie worden, zelfs nadat jullie zijn weggegaan. Nadat je in eerste instantie de ervaring hebt gehad in de waaktoestand van het bhûtâkâsha, wordt het een blijvende herinnering in het chidâkâsha. Deze indruk kan op een later tijdstip in het chittâkâsha worden teruggeroepen. Als je niet eerst de stoffelijke ervaring in de hal had gehad, kon er geen blijvende indruk in je hart achterblijven die je later opnieuw in gedachten kunt beleven zonder dat je weer werkelijk lichamelijk in de hal aanwezig hoeft te zijn of de fysieke vorm van Swami weer moet zien. Op dezelfde manier zul je later de vormloze God zeker kunnen ervaren, wanneer je eenmaal een vorm van God hebt beleefd. De vorm is tijdelijk, terwijl het vormloze eeuwig is, maar het vormloze zal alleen als een blijvende entiteit voor je blijven leven, als je eerst een goddelijke vorm hebt ervaren en in je hart hebt geprent door aanbidding en toewijding. Luister naar het volgende voorbeeld.

Veronderstel dat je het woord 'stoel' wilt leren aan een klein kind. Als je alleen maar het woord 'stoel' uitspreekt, wordt het hem niet duidelijk wat de vorm van een stoel is. Je kunt hem echter een stoel laten zien en hem vragen de stoel zorgvuldig van alle kanten te bekijken. Intussen herhaal je het woord stoel. Dan zal hij zich later, iedere keer als hij een stoel ziet, het woord herinneren dat verbonden is met de vorm die je hem hebt laten zien en hij zal voor zichzelf 'stoel' herhalen. De vorm van de speciale stoel die je gebruikt om het kind de betekenis van het woord te leren, mag een andere zijn. Het kan iedere keer een andere stoel zijn, maar het woord stoel en het soort voorwerp dat het vertegenwoordigt, blijft hetzelfde. Het kind kan alleen het onveranderlijke woord stoel leren als hij de veranderlijke vorm heeft gezien. Het blijvende element wordt begrepen door het veranderlijke deel. Daarom moet je, hoewel God geen vorm heeft, God verbinden met een speciale vorm om Hem te leren begrijpen.

Om te beginnen hebben veel mensen niet eens een vast geloof in het bestaan van God. De meeste tijd zullen zij twijfelen en zich afvragen: 'Bestaat God werkelijk? Is het werkelijk waar dat er een God bestaat?' Een ijzeren vastberadenheid is van de allergrootste waarde als je een onveranderlijk geloof in God wilt leren aankweken. Je kunt een besluiteloze geest alleen transformeren in een geest met een standvastig en vastberaden geloof door middel van het proces van het aanbidden van God met een vorm. Nog een klein voorbeeld.

Hier is een kussen dat is gevuld met losse katoen. Wat zit er om dit kussen? Een lap stof. Wat is de substantie van deze stof? Katoen. Aan de buitenkant heb je een lap stof en aan de binnenkant bevindt zich losse katoen. Maar in feite bestaan zowel het inwendige als het uitwendige beide uit katoen. De vormloze katoen heeft de vorm van een draad aangenomen en van deze draad is een lap stof gemaakt; deze lap stof bedekt het vormloze katoen. De lap heeft een vorm en de ruwe katoen is vormloos; van de vormloze naar de vorm en vervolgens van de vorm naar het vormloze, dit zijn de transformaties van het goddelijke. Om een kussen te maken is het vormloze katoen alleen niet voldoende. Eerst moet je het katoen verwerken tot een lap en daarna kan deze stof, die een vorm heeft, het vormloze katoen omhullen. Zolang je je alleen bewust bent van je lichaam en zolang je voelt dat jij het lichaam bent, is het niet mogelijk om het vormaspect op te geven.

Naar traditie kun je je bij de aanbidding van God met een vorm bezig gaan houden met een aantal van de zestien manieren van rituele aanbidding. Je offert bloemen aan God. Je baadt Zijn beeld in heilig water. Je brandt wierook en je gebruikt vele andere vormen van aanbidding. Dat zal je enige voldoening schenken. De vorm schenkt trupti of voldoening. Uiterlijk aanbid je de vorm, maar wanneer je Hem eenmaal een plaats in je hart hebt gegeven, kun je met de bloemen van het voorstellingsvermogen en het gevoel de vormloze God aanbidden die in je hart woont. Dezelfde God wordt dan aanbeden met de bloemen van het gevoel, nadat de vereenzelviging met het lichaam en het daarmee verbonden zelfbedrog zijn vernietigd.

Zolang je de Heer met een vorm aanbidt, gebruik je tastbare bloemen, zoals rozen, goudsbloemen en jasmijn, hoewel het lichaam dat de aanbidding uitvoert en de bloemen die je gebruikt allemaal vergankelijk zijn. Maar als je de vormloze God in je hart wilt aanbidden, zijn het andere bloemen; die bloemen zijn duurzaam. De acht soorten duurzame bloemen zijn de nobele eigenschappen die je in je hart tot bloei brengt en offert aan de Heer. Het zijn de bloemen van geweldloosheid, van het beheersen van de zintuigen, van de waarheid, van het geduld en de verdraagzaamheid, van de volharding, van de liefde en het mededogen, van de naastenliefde en de opofferingsgezindheid. Al deze bloemen zijn bedoeld voor de innerlijke aanbidding. Om jezelf te verheffen tot de aanbidding van het vormloze principe moet je deze bloemen van het hart ontwikkelen en ze gebruiken bij je aanbidding. Je zult dan santrupti, de onuitsprekelijke, onveranderlijke vreugde van de ziel ervaren en de terugweg aanvaarden naar je huis, je goddelijke bron.

In het twaalfde hoofdstuk van de Gîtâ onderwees Heer Krishna de essentiële karaktereigenschappen die een echte toegewijde behoort te hebben; dit zijn de eigenschappen die je moet ontwikkelen als je wilt dat God van je houdt. Om te beginnen moet je, als je een toegewijde van God wilt zijn, innerlijke vrede ontwikkelen en een onwankelbare vastberadenheid. Je moet altijd tevreden zijn. Je moet je nooit aan zorgen overgeven en geen verdriet je hart laten binnendringen en in beroering brengen.

Het S'rîmad Bhâgavatam, [Bhâgavata Purâna - 'Het Verhaal van de Fortuinlijke'] het grote devotionele geschrift, houdt ons Prahlâda [zie hiervoor S.B. 7.5-10] voor als de ideale toegewijde, omdat hij al deze eigenschappen bezat. Toen de demonen Prahlâda, die zelf de zoon was van de heer der demonen, lastig vielen, liet Prahlâda zijn hart nooit door smart in beroering brengen, welke beproevingen en moeilijkheden hij ook doormaakte. Hij herhaalde alleen voortdurend de naam van Nârâyana, zijn beschermer en redder, en zocht bij Hem zijn toevlucht. Temidden van al zijn moeilijkheden liet hij nooit een traan. Daarom wordt Prahlâda beschreven als degene die totaal opging in yoga, in de eenwording met God. Hoewel hij leefde in de wereld van de verschijnselen en een vorm had, liet hij zijn hart niet in beroering brengen door begeerte of gehechtheid [zie ook Summershowers in Brindavan, Ch. 7 over Prahlâda].

Een echte toegewijde mag geen slechte karaktereigenschappen hebben zoals haat, jaloezie, boosheid of hebzucht. Dit zijn de belangrijkste belemmeringen voor de devotie, die je in beslag kunnen nemen. Je moet een gevoel van één-zijn met iedereen ontwikkelen. Als je iemand gaat haten, haat je dezelfde Heer die je aanbidt. Vanwege je gezwollen ego ga je allerlei dingen ondernemen tegen andere mensen en daarbij ontstaan haat, jaloezie en boosheid. Daarom is de eerste waarschuwing die in de Bhagavad Gîtâ wordt gegeven: 'adveshthâ sarva-bhûtânâm', [zie ook Lied van Geluk 12: 13-14] hetgeen betekent: 'Toon geen haat tegen wie dan ook.'

Zonder het onkruid in de akker uit te roeien en die klaar te maken voor verbouw, zal het zaad nooit een goede oogst opleveren. Op dezelfde manier zullen alle pogingen om spiritueel bezig te zijn, zonder dat het onkruid van het ego uit het hart is verwijderd, nutteloos zijn. Het allerbelangrijkste dat de bhakti yoga leert, is dat je niet alleen van God moet houden, maar dat je van alle wezens moet houden en dat je iedereen moet behandelen als God. God aanbidden en tegelijkertijd andere mensen [en alle andere levende wezens] schade berokkenen kan geen toewijding worden genoemd. Het brengt slechts aan het licht hoe diep de onwetendheid van de betreffende persoon nog is. Zulke mensen zullen nooit vorderingen maken op het spirituele pad.

In de komende dagen zul je leren op welke manieren je geloof kunt aankweken en hoe je met goede daden je leven kunt heiligen. Door de gewenste karaktereigenschappen te ontwikkelen en die in je dagelijks leven in praktijk te brengen, zul je de liefde en de genade van God tevoorschijn roepen.

 

 

 

  

 
  
 

 

 

VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


Bhagavad-Gîtâ - The Divine Song | Geetha Vahini | Een Lied van Geluk | Gîtâ Gezongen | Woordenlijsten | Audio