Menselijke
wezens hebben evenals de meeste dieren en vogels vijf
zintuigen; met deze zintuigen moet je zorgvuldig
omgaan, in het volle besef van hun vermogens en hun
beperkingen. Je moet dezelfde controle over de
zintuigen uitoefenen als over een aantal krachtige
energieën en gereedschappen die je in je
dagelijkse leven tegenkomt. Vuur bijvoorbeeld kan je
als je het voorzichtig en verstandig gebruikt op een
aantal manieren van nut zijn. Maar wanneer het niet
meer wordt beheerst, kan het erg veel schade
aanrichten. Of neem bijvoorbeeld electriciteit of een
mes; zij zijn nuttig als je ze op de juiste manier
kunt gebruiken; anders kunnen ze heel gevaarlijk zijn.
Alles hangt af van je voorzichtigheid en een goed
gebruik van je verstand. De vedanta heeft
bijzonder veel nadruk gelegd op de kennis van het
juiste gebruik van de zintuigen [jñânendriya's]
en op het toepassen van die kennis in je dagelijkse
leven.
Elk
zintuig dat aan de mens is gegeven, heeft een bepaalde
functie, maar de tong is begiftigd met een dubbel
vermogen; zij heeft zowel het vermogen van de spraak
als het vermogen van de smaak. In de
Gîtâ waarschuwt de Heer dat je de
tong heel voorzichtig behoort te gebruiken; Hij prijst
de toegewijde die een volledige beheersing van de tong
heeft bereikt, want zo iemand zal spoedig een zuiver
en standvastig hart ontwikkelen en de voortdurende
aanwezigheid voelen van de Heer. Om een dergelijke
beheersing te verwerven, doen toegewijden tot in onze
tijd een aantal speciale oefeningen, zoals het in acht
nemen van stilte, het volgen van een dieet of het
houden van een volledige vasten. Vasten bevordert de
gezondheid van het fysieke lichaam; op geestelijk
gebied geeft het vreugde en gelukzaligheid. Onbeperkte
en ongeregelde voedselopname is zeer schadelijk voor
de toegewijde. Een toegewijde die zich de weelde
permitteert van een verscheidenheid aan smakelijk
voedsel, komt zo goed als zeker terecht in de toestand
van verdoving en traagheid, kenmerkend voor de
tamo-guna. Het is uitermate dwaas om te denken
dat je kunt blijven genieten van alle smakelijke
gerechten en de geneugten van voedsel en
tegelijkertijd God kunt behagen en je verheugen in
Zijn nabijheid. Deze twee zaken, je laten gaan in het
genieten van voedsel en in Gods nabijheid mogen
verblijven, zijn onverenigbaar. Daarom moet je je van
meet af aan vastberaden inspannen om de tong te
beheersen. Wanneer je de tong eenmaal beheerst, dan
zullen ook de andere zintuigen als vanzelf onder je
controle komen.
In
deze tijd leggen toegewijden zich allerlei regels en
voorschriften op om een gedisciplineerd geestelijk
leven te kunnen leiden; ongelukkigerwijs hebben deze
regels en voorschriften bij het verkrijgen van
beheersing over de tong tot nu toe hun doel gemist.
Strikt genomen is het niet noodzakelijk je zo krachtig
in te spannen om de verschillende zintuigen te
beheersen; als je de tong op de juiste wijze beheerst,
zullen alle andere zintuigen zich er als vanzelf naar
schikken. Omdat de mens zijn tong niet heeft leren
beheersen, wordt hij gekweld door velerlei twijfel,
emotionele onrust, tegenstrijdigheden en verwarring.
Beheersen van de tong heeft niet alleen betrekking op
het voedsel, maar ook op het spreken. Je moet inzien
dat er niets krachtiger is dan de macht van het woord.
Daarom moet je je spreken streng onder controle
houden.
Het
leven leert ons dat er zelfs voor kleine dingen een
aantal offers gebracht moeten worden. Je krijgt niet
zomaar iets zonder ervoor te betalen. De mens is
bereid om zelfs zijn leven te offeren voor bepaalde
kleine, onbenullige, nutteloze dingen. Maar hij zoekt
niet naar datgene wat buitengewoon belangrijk is, naar
dat wat al het andere omvat en de basis is van alles
wat de moeite waard is. Die grootste van alle schatten
is het Âtma. Alleen wanneer je iets
opgeeft kun je er iets anders voor in de plaats
krijgen. Zou je dan niet al het andere moeten opgeven
om dit allerbelangrijkste en meest waardevolle van
alle bezittingen te verkrijgen? Zou je niet alles
moeten opofferen om het Âtma te bereiken?
Als
je groenten wilt hebben op de markt, zul je in ruil
daarvoor wat geld moeten geven. Zonder de bereidheid
om te betalen en daarvoor wat geld af te staan, zul je
die groenten niet krijgen. Door het ene op te geven
kun je het andere in bezit krijgen. Op dezelfde wijze
zul je, als je deugden wilt bezitten, je slechte
eigenschappen moeten opgeven. Alleen door het
opofferen van je begeerten en je gevoelens van afkeer,
kun je innerlijk evenwichtig worden. Alleen door je
slechte eigenschappen op te offeren kun je edele
eigenschappen verwerven; alleen als je je slechte
gedachten, slechte woorden en slecht gedrag opgeeft,
zul je je pas goede gedachten, goede gewoonten en goed
gedrag eigen kunnen maken.
Vele
wijze mensen hebben ons verteld dat de tong er altijd
naar verlangt te genieten van goede dingen en hoe
alles gemakkelijk wordt wanneer je de tong eenmaal
hebt leren beheersen. Er is nog een woord dat wordt
gebruikt om deze beheersing te beschrijven:
stilte. Stilte heeft niet alleen betrekking op
het beheersen van de tong. Je moet niet alleen stilte
beoefenen door niet te spreken, maar je gedachten
moeten ook zwijgen. Je geest moet vrij blijven van
alle gedachten; dat is de ware stilte.
Als
je beheersing wilt verkrijgen over het voedsel dat je
tot je neemt, moet je niet aan elke wens van de tong
blijven voldoen. Je moet buddhi yoga
ontwikkelen, dit betekent het ontwikkelen van
onderscheidingsvermogen. Je moet je
onderscheidingsvermogen gebruiken door steeds te
onderzoeken wat blijvend is en dit onderscheiden van
datgene wat tijdelijk is, wat gevoel heeft en wat
gevoelloos is; dat kan worden beschouwd als buddhi
yoga, de yoga van de intelligentie. Je moet
onderzoeken en ontdekken of het voedsel dat je
gebruikt sattvische, rajasische of
tamasische eigenschappen bezit [zie
guna's].
Beantwoordt het voedsel aan een zeer hoge graad van
zuiverheid? Als je je onderscheidingsvermogen zo
gebruikt en je voedsel met verstand tot je nam, zou je
niet geraakt worden door afkeuring of lof; je zou
altijd geestelijk in evenwicht blijven.
Maar
wanneer je zonder onderscheid voedsel tot je neemt,
zonder dat je probeert te ontdekken of het wenselijk
is of niet en alleen aandacht schenkt aan het stillen
van je honger en het ter wille zijn van je
smaakpapillen, zul je je gehechtheid en je gevoelens
niet kunnen beheersen. Je zult in zwakheid wegzinken.
Wanneer iemand vijandige opmerkingen over je maakte,
zou je al spoedig concluderen dat de hele wereld tegen
je is en je zou gedeprimeerd worden. Op het moment dat
je werd bekritiseerd of beschuldigd, zou al je gevoel
van geluk verdwijnen; je zou door verdriet
overmeesterd worden en vinden dat het leven zinloos
was. Aan de andere kant zou, wanneer iemand je zou
prijzen en zich waarderend uitspreken, je ik-gevoel
groeien en je zou zwellen van trots; je zou met moeite
beide benen op de grond kunnen houden. Wat is de
oorzaak van een dergelijke onevenwichtigheid? De enige
belangrijke reden voor dit soort zwakte is het
soort voedsel dat je tot je neemt.
De
Gîtâ legt de nadruk op de noodzaak
om het voedsel dat je eet met de grootste zorg te
kiezen en voortdurend in gedachten te houden hoe
belangrijk sattvisch voedsel is. Het helpt je
om in alle omstandigheden gelijkmoedig te blijven,
zodat je noch verrukt wordt wanneer je wordt geprezen,
noch gedeprimeerd wanneer je wordt overstelpt met
kritiek. De Gîtâ heeft ook
verklaard dat de pannen en alle voorwerpen die worden
gebruikt bij het koken, schoon moeten zijn. Ook het
kookproces zelf moet rein verlopen. De pannen die
worden gebruikt moeten helemaal schoon zijn. De
zuiverheid heeft niet alleen betrekking op de
uiterlijke reinheid, maar ook op de manier waarop de
gereedschappen en de voedingsmiddelen zijn verworven.
Je moet onderzoeken of deze dingen door gepaste
middelen en door eerlijk werk zijn verkregen of dat
zij op oneerlijke wijze zijn verkregen.
Gebruiksvoorwerpen die op oneerlijke wijze zijn
verkregen en die worden gebruikt om voedsel te koken,
zullen niet alleen slechte gedachten opwekken, maar ze
zullen je ook op het verkeerde pad brengen.
De
volgende stap is het onderzoek naar de zuiverheid van
het kookproces zelf door na te gaan hoe de persoon die
het voedsel kookt, denkt en voelt. Er worden drie
zaken genoemd die zorgvuldig moeten worden bekeken en
gecontroleerd. Gewoonlijk besteed je alleen aandacht
aan de reinheid van de pannen en niet aan de andere
zaken, te weten de reinheid van de kok en de reinheid
van het voedsel zelf. Je kent de gevoelens in de geest
van de kok niet en je weet niet of de leverancier de
artikelen die je bij hem koopt, op eerlijke of
oneerlijke wijze heeft verkregen.
Daarom
moet je bidden vlak voordat je gaat eten en de hele
maaltijd aan God offeren om het voedsel te reinigen en
te zuiveren. Dit gebed dat wordt uitgesproken voor het
eten is niet ten behoeve van God, maar het is voor je
eigen bestwil; door Gods zegen te vragen zal het gebed
je voedsel zuiveren. Het gebed dat je kunt gebruiken
is te vinden in het 24ste vers van het 4de hoofdstuk
van de Gîtâ en het 14de vers van
het 15de hoofdstuk:
B.G
4: 24
brahmârpanam brahma havir
brahmâgnau brahmanâ
hutam
brahmaiva tena gantavyam
brahma-karma-samâdhinâ
B.G.
15: 14
aham vaisvânaro
bhûtvâ prâninâm
deham âsritah
prânâpâna-samâyuktah
pacâmy annam
catur-vidham.
Het
offerritueel is Brahman, het offer zelf
is Brahman, geofferd door Brahman, in
het heilige vuur dat Brahman is. Alleen
hij bereikt Brahman, die bij al zijn
handelingen geheel is verzonken in
Brahman. Ik ben Vaishvanaro, de
allesdoordringende kosmische energie
die verblijft in de lichamen van
levende wezens. Verbonden met hun
levengevende in- en uitademingen
verteer ik alle vier verschillende
soorten voedsel.*
Luister
naar deze
mantra!
en ook het
Etenslied
(Prasâda Sevâya) -
Filognostische samenzang op klassieke
vaishnava melodieën.

Deze verzen in een moderne vertaling,
in
Een
Lied van Geluk - Een Moderne
Gîtâ:
LvG
4: 24
Offers brengend terwille van de geest
wordt de geest het offer en is de
offeraar van het geestelijk vuur; zeer
zeker zal hij de geest van het absolute
bereiken die zich volledig wijdt aan
het dienen van die geest.
LvG
15: 14
Als het vuur van de spijsvertering in
de lichamen van al de levende wezens,
handhaaf ik het evenwicht tussen de in-
en uitgaande adem, terwijl ik de vier
soorten van voedsel verteer*.
*De
vier soorten van voedsel hebben in de
oorspronkelijke vedische cultuur
betrekking op de manier waarop men het
voedsel nuttigt: carvya, dat wat
gekauwd wordt; lehya, dat wat men
oplikt; cûshya, dat wat men
opzuigt; en peya, dat wat men
drinkt. Maar filognostisch
mag men het ook beschouwen als betrekking
hebbend op de vier basistypen van voedsel
die van essentieel belang zijn voor de
vegetariër:
groenten en fruit, bonen, granen en
melkproducten.
|
Voor
het aanbieden van dit gebed is het voedsel alleen maar
voedsel, maar wanneer je het eenmaal aan God hebt
aangeboden, wordt het geheiligd voedsel,
prasadâ(m). Dit gebed verwijdert
alle gebreken en alle smetten in de pannen en in de
voedingsmiddelen en doet ook iedere negatieve invloed
verdwijnen, die er tijdens het kookproces is
ingeslopen.
Volgens
de Gîtâ is het van essentieel
belang dat de toegewijde zijn tong beheerst door
beperkte hoeveelheden sattvisch voedsel te
gebruiken. Het tweede aspect van de tong is het
spreken. Zoals reeds eerder is opgemerkt, heeft de
spraak haar eigen krachtige uitwerking op de geest en
op het gehele denkproces. Woorden hebben een enorme
kracht. Woorden kunnen de geest diep treffen. Ze
kunnen je hart breken. Ze kunnen je zelfs doden. Maar
zij kunnen ook levenskracht geven, je aanmoedigen en
je helpen om je doel te bereiken. Dit zijn twee
tegengestelde en tegenstrijdige resultaten die beide
door het gesproken woord worden teweeggebracht.
Door
de juiste woorden te gebruiken is het mogelijk iemands
geest geheel te transformeren. Ongelukkigerwijs
geloven veel wetenschappers dit niet. Zij denken: Hoe
is het mogelijk de geest door louter woorden te
transformeren? Welke experimenten zijn er gedaan die
bewijzen dat het spraakvermogen een dergelijke kracht
bezit? Woorden zijn slechts grove geluiden die door
middel van het oor worden opgevangen. De geest
daarentegen is zeer subtiel. Hoe kunnen louter
geluiden iets dat zo subtiel en verfijnd is,
transformeren? Dat is uitgesloten. Op deze manier
zullen zij tot de conclusie komen dat het onmogelijk
is een geestelijke transformatie door woorden te
bewerkstelligen. Hier is een klein verhaal.
Er
was eens een Indiase beambte van de administratieve
dienst (IAS) die net zo dacht als de wetenschappers
waarover wij zojuist hebben gesproken. Hij was
toevallig hoofd van het onderwijs in zijn district
en hij bezocht eens een schoollokaal waar een
docent een aantal jonge leerlingen in de Veda's
onderwees. Deze spirituele leraar gaf een aantal
uren onafgebroken les en praatte zonder
onderbreking. Terwijl hij hiernaar zat te
luisteren, kreeg de IAS-beambte er hoofdpijn van.
Tenslotte zei hij tegen de leraar: 'Mijn waarde
vriend, dit zijn kleine kinderen. Het is onnodig
hen urenlang met zulke lange lessen te belasten. V
oor hen heeft dat geen enkel nut. Deze kleine
kinderen kunnen zulke schriftuurlijke waarheden en
diepe vedische gedachten onmogelijk opnemen en
begrijpen.'
De
leraar antwoordde dat kinderen alleen op deze
gevoelige en ontvankelijke leeflijd op het juiste
pad kunnen worden geleid. Hij was van mening dat
hun hart bevrijd zou worden van twijfel en dat zij
op het juiste levenspad zouden worden gezet, als
deze edele waarheden vanaf het allereerste begin
werden onderwezen. De IAS-beambte zei: 'Dat geloof
ik allemaal niet. Hoe kunnen slechts woorden het
denkvermogen transformeren? Ik denk niet dat dit
ooit mogelijk zal zijn.'
De
leraar probeerde hem op verschillende manieren te
overtuigen; hij legde uit en voerde argumenten aan,
maar de IAS-beambte wilde niet luisteren of ook
maar iets van de wijsheid van de leraar tot zich
laten doordringen. De beambte had zich er innerlijk
voor afgesloten. Te veel opleiding heeft dikwijls
tot gevolg dat men cynisch wordt en vol eigenwaan;
men voelt zich te knap. In korte tijd verdwijnen
alle deugden en het verstand wordt aangetast. Toen
de leraar besefte dat, welke inspanningen hij zich
ook getroostte, het onmogelijk was zijn standpunt
aan deze beambte uit te leggen, besloot hij zijn
mening te bewijzen door een praktisch voorbeeld dat
de IAS-beambte zeker zou begrijpen. Hij verzocht de
jongste leerling om op te staan en hij zei tegen
het jongetje: 'Zeg kereltje, gooi jij deze
IAS-beambte even uit het lokaal. Onmiddellijk!'
Op het moment dat hij deze woorden hoorde, werd de
beambte razend. Hij begon te schreeuwen: 'Wie denk
je dat je bent? Ik ben het hoofd van de afdeling
onderwijs in dit district en jij vraagt een klein
kind om mij eruit te gooien! Hoe durf je zoiets te
doen?' Toen zei de leraar: 'Wel mijnheer, ik heb u
niet geslagen, ook geen klap gegeven, ik heb u
zelfs niet aangeraakt. Ik heb u niets gedaan, maar
u schijnt erg van streek te raken door een paar
woorden. Waarom zou u nu zo boos worden? Het is
vanwege de paar woorden die ik heb gesproken,
nietwaar?' Zo demonstreerde de leraar hem dat
woorden veel kracht bezitten; zij hebben het enorme
vermogen om afhankelijk van de manier waarop zij
worden gebruikt, grote schade aan te richten of
goed te doen. Na
deze persoonlijke les ging de beambte weg, een
ervaring rijker.
[Zie
ook bijvoorbeeld: 'Mahârâja
Parîkchit Vervloekt door een Brahmaanse
Jongen' in Canto
1, Hoofdstuk 18
van het S'rîmad Bhâgavatam &
'The Master and the Disciples' in
Chinna
Katha part 2].
In
de geschriften zul je ook uitspraken vinden die erop
duiden dat woorden buitengewoon veel kracht bezitten
en dat zij de wereld zelfs kunnen vernietigen. Daarin
wordt gezegd dat als je een boom omhakt, deze altijd
weer zou kunnen uitlopen; een stuk ijzer dat in
tweeën is gebroken kan weer door een smid worden
hersteld door de twee delen te verhitten en aan elkaar
te hameren. Maar als je een hart breekt door woorden
vol venijn, is het niet mogelijk het ooit weer heel te
maken. Woorden kunnen oneindig veel moeilijkheden
veroorzaken, maar zij kunnen ook grenzeloos veel
vreugde geven. Daarom moet je erop toezien dat de
woorden die je spreekt voor andere mensen niet
kwetsend of pijnlijk zijn [Om die relatie te
herstellen zie de Gâyatrî
mantra, beluister die door Baba voorgezongen en zie
ook bede].
Als
je lichaam uitglijdt en valt, kan er een kleine
verwonding ontstaan die je enige tijd wat ongemak
bezorgt; maar op langere termijn zullen er geen
ernstige gevolgen zijn. Misschien is er alleen een
wondje, dat je gemakkelijk kunt laten verbinden en dat
snel geneest. Maar als je tong uitglijdt en je zou de
geest of het hart van een ander mens kwetsen met harde
woorden, zou dit een wond bij die persoon kunnen maken
die door geen dokter ter wereld te genezen is. Daarom
moet je nooit woorden gebruiken die de gevoelens van
een ander kunnen kwetsen. Op een dag zullen de woorden
die je hebt gebruikt zich tegen jouzelf keren. Gebruik
daarom altijd vriendelijke, goede woorden.
Men
zegt dat de tong geniet van zoete dingen; je kunt de
tong als volgt toespreken:
'O
tong, je houdt veel van zoete dingen,
waarom sta je niet stil bij de zoete naam
van God? O tong, jij weet wat echte
opoffering betekent; jij bent de
belichaming van de opoffering zelf.
Gebruik jezelf alleen voor het zingen van
de naam van de Heer.
Zing Nârâyana [pad der
mensen, God der mensen, zoon van de
oorspronkelijke mens], Govinda
[Krishna, 'koeienvriend'],
Mâdhava [Krishna,
'zoetheid, de bloeiende'] en word
hierdoor gewijd en heilig.'
|
Waarom
zeggen we nu dat de tong de ware betekenis van
opoffering kent en volkomen onzelfzuchtig is? Wel, dit
ervaar je werkelijk iedere dag. Als je bijvoorbeeld
wat lekkere dingen aan je tong geeft, proeft zij die
en zodra zij ontdekt dat ze verrukkelijk zoet smaken,
zegt ze bij zichzelf: 'O laat ik deze verrukkelijke,
zoete dingen doorgeven aan de maag, zodat ook zij
ervan kan genieten.' Maar als datgene wat zij proeft
niet aangenaam is, laten we aannemen dat de tong iets
krijgt dat bitter is, dan zal de tong dit niet
doorgeven aan de maag, maar zij zal de weerzinwekkende
substantie onmiddellijk uitspuwen om de maag te
sparen. Goed of slecht, zoet of bitter, de tong
probeert niets alleen voor zich en voor eigen genot te
behouden. De tong leidt een onbaatzuchtig en eerzaam
bestaan, in het volle besef van haar grenzen.
Jarenlang blijft de tong tevreden opgesloten zitten in
de mond. Komt de tong ooit weleens naar buiten? Nee.
Zij doet al haar werk in de mond zonder morren.
De
tong heeft een belangrijke eigenschap; haar
verdraagzaamheid is buitengewoon groot. Wat haar
moeilijkheden en problemen ook zijn, wat voor
ongemakken anderen haar ook bezorgen, zij blijft op
zichzelf geconcentreerd, overschrijdt haar grenzen
nooit en neemt altijd verdraagzaamheid in acht. Zij
leeft temidden van buitengewoon kwaadaardige
deelgenoten: in gezelsehap van zeer seherpe, krachtige
tanden. Met veel kundigheid slaagt ze erin niet
gebeten te worden of te worden verwond door deze
agressieve medebewoners van haar krappe
verblijfplaats. Met een ongewone bekwaamheid en
verdraagzaamheid leeft zij in goede verstandhouding
met deze vreselijke wezens zonder dat haar ooit enig
kwaad overkomt.
Zo
kan de tong je een aantal zeer belangrijke lessen
leren die je goed van pas kunnen komen. De tong leert
je bijvoorbeeld dat je kunt leven temidden van mensen
die erg moeilijk zijn om mee om te gaan. Met veel
voorzichtigheid, verdraagzaamheid en bekwaamheid moet
je een gelukkig leven kunnen leiden ondanks zulke
benarde omstandigheden. Maar in de wereld van vandaag
zullen er maar zeer weinig mensen zijn die een
dergelijk goed voorbeeld opvolgen. Voor de meeste
mensen geldt dat wanneer ze eenmaal met slechte mensen
in aanraking komen, zij de neiging hebben om ook
slecht te worden. Alle goede gevoelens, goede
eigenschappen, goede gedachten en goed gedrag
verdwijnen in een oogwenk en zij verliezen al hun
verdiensten en deugden. Om niet van zulke slechte
gevolgen te lijden te krijgen, is het noodzakelijk om
je tong volledig te leren beheersen.
Swami
zegt heel vaak tegen de studenten: 'Geliefde
studenten, jullie moeten niet te veel praten. De
goddelijke energie die in jullie is, wordt erdoor
verspild. Door te veel praten gaat de kracht van je
geheugen verloren en lichamelijk word je verzwakt. Het
uiteindelijke resultaat is vroegtijdige ouderdom.
Bovendien krijg je een slechte naam.'
Stel
eens dat je een radiotoestel hebt met sterke
luidsprekers. Je kunt de radio aanzetten om naar een
nieuwsuitzending of naar enige gewijde liederen te
luisteren. Maar dan ga je de kamer uit en vergeet je
de radio uit te zetten. Hij blijft doelloos
doorspelen. Hoeveel elektriciteit zal hij verbruiken
als hij de hele dag aanstaat en daarbij alleen maar
kostbare energie verspilt? Jullie lichaam is te
vergelijken met die radio en het intellect kan worden
beschouwd als de knop waarmee je de radio hebt
aangezet, maar deze niet hebt uitgedaan. In deze
vergelijking is je geest het nutteloze geluid in de
vorm van woorden, gepraat en het eindeloze geklets,
dat de hele dag doorgaat. De heilige goddelijke
energie die in je is, gaat verloren door dit soort
eindeloos gepraat. Vanaf zonsopgang wanneer je opstaat
tot zonsondergang wanneer je naar bed gaat, blijf je
maar praten, als het niet hardop is, dan in jezelf.
Het geluidsvolume kan omlaag zijn gedraaid, maar
desondanks gaat het gepraat de hele tijd door. De
radio blijft onafgebroken spelen en de waardevolle
atmische energie die in je is wordt verspild, zoals de
elektriciteit in het geval van de radio of het
geluidssysteem wordt verbruikt of ze nu hard of zacht
aanstaan. De energie stroomt alleen maar weg.
De
meest voorkomende oorzaak van vroegtijdige ouderdom en
seniliteit is dit gepraat, nog meer gepraat en steeds
meer gepraat. Al dat gepraat is niet goed. Je moet
stilte in acht leren nemen. Vanaf je geboorte heb je
niet de gewoonte aangeleerd om te zwijgen. Je moet de
gewoonte om stil te zijn nu ontwikkelen. De twee
functies van de tong zijn eigenlijk nauw met elkaar
verbonden. Te veel praten leidt tot een onnatuurlijke
honger. Wanneer de prater meer honger krijgt, zal hij
natuurlijk meer voedsel gebruiken. Door dit overmatige
eten ontstaan er gevoelens die zich zullen uiten in
nog meer gepraat. Zit men eenmaal in dit proces, dan
wordt het beheersen van de zintuigen een bijna
onmogelijke taak.
Wanneer
je een paard zeer zwaar krachtvoer geeft en het dan
aan een paal vastbindt, wordt het paard erg
zenuwachtig en onrustig en is het niet in staat om
kalm te blijven. Wanneer je een paard eenmaal krachtig
voer hebt gegeven is het nodig om het ook
lichaamsbeweging te geven. Op dezelfde manier zul je,
als je voedzaam eet zonder hard te werken of je
lichamelijk in te spannen, zenuwachtig en rusteloos
worden en je zult ook egoïstische gevoelens
ontwikkelen zoals zelfzuchtigheid en hoogmoed. De
juiste oefeningen zullen je gezondheid versterken en
er ook toe bijdragen deze negatieve neigingen te
beheersen. Een van de belangrijkste doelstellingen van
spirituele oefeningen is ervoor te zorgen dat het
voedsel dat je eet, wordt benut om de maatschappij te
dienen. Je moet het vaste besluit nemen om altijd goed
te doen. Bij tegenspoed moet je niet gaan flikkeren
als een vlammetje in de wind. Je moet sterk zijn en
veel zelfvertrouwen bezitten.
Kijk
naar een vogeltje dat is neergestreken op een tak en
daar nog enige tijd blijft zitten. Stel nu dat de wind
opsteekt en dat de tak gaat bewegen en heen en weer
zwaait. Het vogeltje zal niet bang worden door die
bewegende tak. Waarom niet? Omdat hij voor zijn steun
niet volledig afhankelijk is van de tak. Hij is
afhankelijk van zijn vleugels en daarom heeft hij ook
het sterke vertrouwen dat geen beweging van de tak,
zelfs niet het afbreken, hem zal bedreigen en hem zal
doen vallen. Maar de mens van vandaag wordt door de
kleinste moeilijkheden in het dagelijks leven
gemakkelijk uit het veld geslagen. Het zelfvertrouwen
dat zelfs een vogeltje heeft, heeft hij niet. Wat is
hiervan de oorzaak? De oorzaak is te veel voedsel,
voedsel met een sterk tamasisch karakter, vol
onzuiverheden, voedsel dat gevoelens voortbrengt die
verzadigd zijn met de kwaliteit rajas, voedsel
dat hartstocht en woede opwekt. Tengevolge hiervan is
het uitgesloten dat je de ware aard van een menselijk
wezen kunt ervaren, die evenwichtig en
sattvisch is.
De
jeugd van vandaag is vol twijfel. Zij zien zoogdieren
en vogels op allerlei manieren met elkaar omgaan en
een grote mate van vrijheid genieten. De jongeren
vragen zich af waarom zij niet dezelfde vrijheid en
onafhankelijkheid mogen hebben als de dieren. Het
juiste antwoord op deze vraag is: 'Ja, jullie hebben
ook recht op vrijheid, maar het is niet de vrijheid
van een dier.' Dieren genieten de vrijheid die hun is
aangeboren. Jullie moeten de menselijke vrijheid
genieten, de vrijheid die aangeboren is aan mensen.
Leef als een echt menselijk wezen; ontwikkel de
eigenschappen die horen bij een menselijk wezen. Het
kan niet juist zijn jezelf mens te noemen en intussen
te proberen de vrijheid van een dier te genieten. De
menselijke karaktereigenschappen zijn
opofferingsgezindheid, liefde, mededogen,
vrijgevigheid, medeleven, geweldloosheid en
soortgelijke edele eigenschappen. Ontwikkel niet de
eigenschappen die horen bij een dier, zoals boosheid,
haat, jaloezie en soortgelijke. Zulke dierlijke
eigenschappen horen niet bij een menseIijk wezen.
Je
moet je er in het bijzonder tegen verzetten dat
egoïsme, hoogmoed en jaloezie je in bezit nemen.
Van de slechte karaktereigenschappen waardoor de mens
wordt geteisterd, zijn dat de drie grootste
boosdoeners. Als je alleen goede eigenschappen wilt
verwerven, menselijke eigenschappen in plaats van
dierlijke, dan zul je de tong moeten leren
beheersen, zowel wat betreft het spreken als
het eten. Dit is de koninklijke weg voor
menselijke schepsels. Bhakti yoga, het pad van
de toewijding, vereist dat je de tong naar behoren
gebruikt, hetgeen betekent dat je zowel het voedsel
als de woorden gebruikt zoals het hoort.
Speciaal
in dit Kali-tijdperk kun je de tong op
eenvoudige wijze heiligen door de heilige naam te
herhalen. Laat de tong onafgebroken de lof van God
zingen en Zijn naam herhalen in plaats van je kostbare
goddelijke energie en je kostbare tijd te verspillen
door loos gepraat. Zing de naam van de Heer! Dit is de
juiste levenswijze: Je hele bestaan te doordrenken met
de glorie en de heiligheid van Zijn aanwezigheid
[zie ook Caitanya
Mahâprabhu
& Sankîrtan].