VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


 

 
 
Bhagavân Sathya Sai Baba
over de
Bhagavad Gîtâ

 

Het Pad van Toewijding - Bhagavad Gîtâ Hoofdstuk 12


Achtste voordracht:
Je bereikt God slechts door liefde


 

Belichamingen van liefde!

Buddhi yoga heeft betrekking op het vermogen waarmee je het Zelf kunt onderscheiden van het niet-Zelf; dat wat blijft bestaan van dat wat verandert. Slechts mensen die heilige toewijding ontwikkeld hebben en van liefde voor de Heer vervuld zijn, zullen over dit onderscheidingsvermogen kunnen beschikken. Toewijding is de koninklijke weg die tot wijsheid voert; het is in werkelijkheid het enige pad dat leidt naar de hoogste spirituele kennis. De Heer verkondigt in het twaalfde hoofdstuk van de Gîtâ: 'Degene die Mij is toegewijd is Mij dierbaar.'

Wat is toewijding? Het is de gestage stroom van liefde die uitgaat naar de Heer. Wanneer liefde naar vergankelijke zaken uitgaat, is dat geen toewijding; het is dan slechts een vorm van gehechtheid. Maar wanneer er Liefde stroomt naar het permanente Wezen, dan wordt het toewijding. Devotie begint met de houding, dat je de dienaar van de Heer bent (dasoham). Later ga je naar het stadium waarin je jezelf rechtstreeks met de Heer identificeert; dan zeg je: 'Soham, ik ben Hem. De Heer en ik zijn één.'

In de praktijk kan devotie twee hoofdvormen aannemen. De ene is het soort devotie dat betrekking heeft op de verschillende erediensten en rituelen, waaraan toegewijden deelnemen, zoals de traditionele aanbidding van God met zestien soorten offerandes, het bezoeken van diverse spirituele centra tijdens een bedevaart, het baden in de heilige rivieren, enzovoort. Dit zijn allemaal voorbeelden van de gewone vorm van devotie (vaidhi bhakti). Maar de Heer van de Gîtâ heeft ons geleerd, dat dit niet de enige manier is om je toewijding tot ontwikkeling te brengen. E'r is een veel hogere vorm van toewijding, die men eigenlijk de ware toewijding kan noemen, gepaardgaande met de ontwikkeling van een onberispelijk karakter en het voortdurend vervuld zijn van totale liefde voor de Heer. Dat is para-bhakti, de bovenzinnelijke toewijding.

Daarom is er een duidelijk onderscheid tussen bhakti, de gewone toewijding, en para-bhakti, de opperste toewijding. Gewone toewijding maakt gebruik van zaken uit de zichtbare wereld om de Heer te aanbidden, zoals bijvoorbeeld bloemen en bladeren. Waar komen deze vandaan? Heb je ze kunnen maken? Heb je die bloemen geschapen? Nee. Ze zijn allemaal geschapen door de Heer. Waar bestaat dan het offer uit, als je de Heer dingen aanbiedt die Hij zelf geschapen heeft? Men kan dergelijke offerandes slechts beschouwen als een zeer gewone vorm van toewijding. Maar als je de Heer de heilige bloemen van je hart aanbiedt, die geen stoffelijke oorsprong hebben en deze in liefdevolle aanbidding offert aan Hem die in je hart woont, dan is dat para-bhakti, de hoogste toewijding. Dat is de toewijding waarnaar je dient te streven.

Men kan deze verheven toewijding ook ononderbroken meditatie noemen. In de gangbare betekenis van het woord verstaat men onder meditatie het zich concentreren op een voorwerp en door middel van dat voorwerp het hoogste bereiken. Maar dit is niet de juiste benadering van meditatie. Als je de oorsprong van het woord dhyanam, wat meditatie betekent, onderzoekt, merk je dat het betrekking heeft op meditatie over God en alleen over God. Daarom zijn meditatie en toewijding eigenlijk hetzelfde; beide bestaan uit het proces van concentratie op de Heer, waarbij je al het andere uitsluit en alleen aan Hem denkt. Zonder een dergelijke meditatie of devotie is het onmogelijk om de onbeperkte pracht van de Heer te verwezenlijken en ware spirituele kennis te verwerven.

Je wilt zo graag van de vruchten genieten, maar je kunt ze niet krijgen zonder eerst de bloem te hebben. Eerst komt de bloesem, dan komt de vrucht. Devotie is als die bloem. Zonder eerst je devotie te ontwikkelen en deze tot bloei te laten komen, zul je de vruchten van spirituele wijsheid onmogelijk kunnen plukken. In het stadium van de bloem moet de toegewijde zich als dasoham beschouwen: 'Ik ben Uw dienaar, 0 Heer.' Dan moet je verder gaan naar het stadium van soham: 'Ik ben Hem, Ik ben Brahman, Ik ben God.' Op deze manier begon de grote wijze Vidyaranya zijn geestelijke training (sâdhana) met het dasoham-stadium. Geleidelijk maakte hij vorderingen met zijn sâdhana en na verloop van tijd ging hij van dasoham over naar de fase van soham.

Op een keer, toen Vidyaranya met zijn discipelen over sâdhana sprak, vroegen zij hem: 'Swami, u hebt ons altijd geleerd te zeggen "dasoham, dasoham", maar vandaag herhaalt u steeds "soham" en "shivoham, shivoham, ik ben S'iva, ik ben de Heer". Betekent het dat er iets veranderd is in Uw geestelijke ontwikkeling?' De goeroe antwoordde: 'Lieve kinderen, ik heb steeds gebeden "dasoham ... 0 Heer, ik ben Uw dienaar, ik ben Uw dienaar". Maar op een dag kwam Chittachora, [Krishna als de dief van harten] de hartendief en stal de 'da'! Nadal Hij mijn hart was binnengegaan en de 'da' van dasoham had afgepakt, liet Hij mij alleen met soham achter. Vervolgens kwam Hij later in een droom tot mij en zei: 'Om te beginnen moest je je sâdhana (geestelijke oefeningen) aanvangen met dasoham, maar je bent Mij steeds nader gekomen. Nu ben je heel nabij en Mij zeer dierbaar geworden. Daarom kun je alleen soham herhalen, want jij en lk zijn één geworden.'

Een ander voorbeeld van deze sâdhana is het verhaal van twee toegewijden van Ramakrishna Paramahamsa. De een was gezinshoofd, had dus een gezinsleven en de ander was een sannyâsî, iemand die onthechting beoefent.

Nagamahasaya was de toegewijde met gezin en Vivekananda was de sannyâsî. Nagamahasaya beschouwde zich als dienaar van de Heer en dus beoefende hij altijd het principe van dasoham. De grote kracht van het dasoham-stadium is dat door de beoefening van nederigheid en overgave, die met dit stadium gepaard gaat, het ego snel verdwijnt. Zolang er egoïsme in je is, zul je de heilige kennis van het Âtma niet kunnen krijgen. Dit egoïsme treft men overal aan. Zelfs Arjuna, die Krishna zo lange tijd heeft geholpen en die zoveel bemoediging kreeg van Krishna, was zijn leven lang vol egoïstische gevoelens. Slechts nadat Arjuna zijn boog had neergegooid, zichzelf volledig aan de Heer had overgegeven, en zei: 'Beveel mij 0 Heer, ik zal alles doen wat U mij opdraagt', onderwees Krishna hem in de hoogste wijsheid van de Gîtâ. Zolang er egoïsme is, kunje het Âtma niet bereiken en niet tot zelfrealisatie komen. Wanneer je eenmaal de genade van de Heer ontvangt, kun je onmogelijk nog egoïsme in je hebben, want hoe kunnen licht en duisternis samen en op dezelfde plaats bestaan? Dat is onmogelijk. Daarom begon Nagamahasaya bij het zeer nederige begin, dat hoort bij 'dasoham, ik ben Uw dienaar '. Vivekananda daarentegen ontplooide een zeer ruime zienswijze door voortdurend te herhalen 'shivoham, shivoham, ik ben S'iva, ik ben S'iva, ik ben de oneindige, ik ben God'. Vanwege hun verschillende levensomstandigheden volgden Nagamahasaya en Vivekananda ieder een eigen pad om de macht der illusie te overwinnen. Nagamahasaya, het gezinshoofd werd door het pad van dasoham te volgen steeds kleiner, totdat hij zo klein werd dat hij door de klauwen slipte van die verschrikkelijke tijger, mâyâ genaamd, die hem in zijn greep had gehouden: hij werd bevrijd doordat hij zijn ego verloor. Voor Vivekananda werden de boeien van mâyâ waarmee hij vastgebonden was, in stukken gebroken nadat hij zichzelf zo enorm groot had gemaakt door steeds te zeggen: 'Shivoham, shivoham, ik ben S'iva, ik ben S'iva.'

Indien je binnenin jezelf het heilige en verheven idee 'ik ben God' ontwikkelt, zal niets je meer deren; niets kan je belemmeren. Natuurlijk heeft het geen zin deze woorden alleen maar te bezigen; zij moeten voortkomen uit werkelijke ervaring. Je moet je 'lichamelijk bewustzijn' overwinnen en je zintuigen streng onder controle houden. Door jezelf vervolgens voortdurend met de Heer te identificeren, zul je mettertijd de hoogste wijsheid verwerven. Of je kunt ook het pad van dasoham volgen, waarmee je het egoïsme op doeltreffende wijze uit je hart verwijdert; dan zul je van gelukzaligheid worden vervuld.

Er zijn drie opeenvolgende paden die leiden naar God-verwerkelijking. Dat zijn dvaita (dualisme), vishishtadvaita (beperkt dualisme) en advaita (non-dualisme). Heel in het begin zul je verklaren: 'Ik ben God toegewijd.' Er zijn dan twee entiteiten; de ene is God en de andere ben jij, de toegewijde. Je gelooft dat God ergens ver weg is en jouw benadering zal eruit bestaan, dat je probeert Hem te vinden, probeert dichter bij Hem te komen en in Zijn nabijheid te blijven. Geleidelijk maak je vorderingen op dit pad en mettertijd zul je oog in oog met de Heer komen te staan; dan zul je tegen Hem zeggen: 'O Heer, ik ben U toegewijd.' In deze tweede fase sta je rechtop voor de Heer en verklaar je jezelf tot Gods eigen toegewijde. In het derde stadium kun je dan zeggen: 'Ik ben U en U bent mij, wij zijn één.' Het eerste stadium, dat wordt gekenmerkt door de verklaring 'ik ben God toegewijd', waarin men God kent als een vorm die ver weg is, is dualisme (dvaita). Het tweede stadium, waarin je rechtstreeks tegen de Heer zegt 'O Heer, ik ben U toegewijd' en waarin je Hem binnenin je hart voelt, is het stadium van beperkt non-dualisme (vishishtadvaita). Het derde stadium, waarin de waarheid 'O Heer, ik ben U en U bent mij' begint door te dringen, waarin je geen onderscheid meer kunt zien tussen jezelf en God, is non-dualisme (advaita). Daarom begin je je reis in de fase van dualisme en beëindig je hem tenslotte in de fase van non-dualisme. Je begint je geestelijke oefeningen (sâdhana) met de zeer algemene vorm van toewijding, door een god te vereren met behulp van een bepaalde vorm die eigenschappen heeft en door gebruik te maken van rituelen en vormen van uiterlijke verering. Maar dan maak je vorderingen op de weg naar het vormloze, het absolute aspect van de goddelijkheid. Op deze manier ontplooi je jezelf aanvankelijk in spiritueel opzicht door een dienaar van de Heer te zijn, maar uiteindelijk raak je volledig met de Heer geïdentificeerd.

Stel je ter verduidelijking even een grote cirkel voor en vlak ernaast is, los daarvan, nog een cirkel die veel kleiner is. De grote cirkel kun je je voorstellen als God, de kleine als de jîva, de individuele ziel. Hier is het individu verschillend en gescheiden van God; dit is nu dvaita, dualisme. Als je de kleine cirkel naar binnen brengt, zodat hij in de grote cirkel ligt, heb je vishishtadvaita, beperkt dualisme. Nu is de jîva deel van het goddelijke, hij vertoeft in God. Wat betekent het dan als de individuele ziel volledig opgaat in de Heer? De kleine cirkel moet gaan uitzetten en steeds groter worden, totdat hij volledig is uitgegroeid tot het formaat van de grote cirkel. Dan zijn de twee cirkels niet te onderscheiden, jîva en deva zijn één; de mens is opgegaan in God. Dit is advaita, volledig non-dualisme.

Op het pad van de toewijding is het de absolute overgave die de jîva doet uitzetten en hem op doet gaan in God. Op het moment dat je je beperkte individualiteit opgeeft en het goddelijke principe erkent, dat onverbrekelijk met je innerlijk is verbonden, zal al je zwakheid je verlaten en je ontwikkelt de weidsheid van geest waarmee je uiteindelijk het hoogste doel zult bereiken: opgaan in de Heer. Hoe kun je dit inzicht in je goddelijke natuur krijgen? Hoe kun je de goddelijkheid in jezelf herkennen? Slechts door voortdurende oefening (abhyâsa) zul je dit kunnen verwezenlijken. Als je in deze wereld vaardigheid wilt krijgen in de eenvoudigste handelingen, moet je jezelf voortdurend trainen en vervolmaken; of het nu gaat om lezen, schrijven, lopen of eten, alleen door training wordt je vaardigheid groter. Als je je oefening bij de eerste stap begint, zul je tenslotte ook de laatste stap kunnen bereiken. In dit geval betekent de laatste stap: het verwerven van de hoogste kennis, die je tot bevrijding voert.

Er zijn twee soorten kennis. De eerste heeft betrekking op het spirituele en de tweede is kennis van de fysieke wereld. Onderzoek naar de verschillende eigenschappen van een ding is de gewone kennis, verband houdend met de wereld. Maar het begrijpen van het innerlijke principe, de onderliggende basis en het doel van ieder ding dat ooit heeft bestaan in de wereld, dat is de spirituele kennis; dat mag wijsheid heten. Zonder deze wijsheid, zonder dit spirituele begrip kunnen jullie de wereld niet echt leren kennen. Dus zelfs voor het begrijpen van de diepere aspecten van de wereld, moet je spirituele kennis verwerven.

Zonder het lichaam is het onmogelijk om tot activiteit te komen. Voor ieder soort werk en iedere activiteit heb je het lichaam nodig; het is de basis van alles wat gedaan wordt. Gebruik je lichaam met het doel om dat waarnaar je streeft te bereiken en voor het uitvoeren van activiteiten die nuttig zijn voor anderen. Voor de jongeren hier zijn deze ideeën beter te begrijpen als ze zich het volgende voorstellen:

Je gaat voor een picknick naar een bos en alle dingen die nodig zijn om het eten te koken en klaar te maken heb je meegenomen. Vlak voordat je begint met het klaarmaken van je voedsel zoek je drie stenen bij elkaar en vorm je er een basis mee voor de kookpannen. Vervolgens doe je wat water in de pan en dan voeg je de rijst toe. Onder de pan, tussen de stenen maak je een vuur. Wat is het doel van het vuur onder de pan? Door de hitte van het vuur kun je de rijst in de pan koken. Als je de rijst direct in het vuur zou leggen, zonder die pan, zou je nooit de maaltijd krijgen die je wilt hebben. De hitte van het vuur wordt doorgegeven aan de pan, gaat van de pan naar het water en tenslotte van het water naar de rijst. Zo wordt de rijst gaar en kun jij de maaltijd nuttigen. In het woud van het leven ben je op zoek naar gelukzaligheid, wat te vergelijken is met het voedsel dat je klaarmaakt. De drie stenen zijn de eigenschappen sattva, rajas en tamas. Je lichaam kan worden beschouwd als de pan. Je gevoelens en verlangens zijn het water en je diepere geestelijke verlangens en aspiraties zijn de rijst. Het vuur dat je hebt aangelegd tussen de drie stenen is de zuiverende sâdhana (geestelijke training die nodig is om wijs te worden). Dit zuiverende vuur moet worden aangewend voor het lichaam en door het lichaam heen, voor de gevoelens en verlangens; deze zullen op hun beurt worden toebereid en omgezet in de hoogste spirituele verlangens waaruit tenslotte het gekookte product voortkomt, het spirituele voedsel, de âtmajñâna, de kennis van het Zelf, waarnaar je hebt gestreefd. Jullie zouden een dergelijke spirituele kennis niet direct in je hart kunnen verwerkelijken, zomaar zonder eerst het kookproces te ondergaan. Via je lichaam en de juiste handelingen moet je je begeerten opbranden, ze transformeren in spirituele verlangens; dan zal dat je leiden tot de verwerkelijking van de hoogste kennis.

Als het mediteren op de juiste wijze wordt toegepast kom je geleidelijk en langzaam tot vaste beheersing van alle verlangens. Door het beheersen van de zintuiglijke organen [zie ook Voordracht 7] en de begeerten, wordt het mogelijk om al je activiteiten op een volledig natuurlijke en spontane manier uit te voeren, zonder te verwachten dat je vruchten van je werk zult plukken. Werken zonder resultaat is eigenlijk onmogelijk. Als je je begeeft in een of andere activiteit dan zullen er noodzakelijkerwijs ook enige gevolgen of resultaten zijn; dit is dan de vrucht van dat handelen. Dus is het niet zo dat er geen vruchten zijn, maar de Gîtâ leert ons dat je geen belang moet hechten aan de vruchten. De vruchten zijn er altijd wel, maar werk niet met het doel die vruchten te verkrijgen; werk alleen omdat je het je plicht acht om te werken.

Terwijl je je plichten vervult, zullen er nu en dan wel verlangens zijn en er zullen ook wel enkele resultaten zijn, met andere woorden vruchten. Daar schuilt geen gevaar in. Doe verder gewoon je plicht. De Gîtâ heeft niet geleerd dat daden geen vruchten zullen hebben. Mensen die niet juist hebben begrepen wat het betekent om de vruchten van je daden op te dragen aan de Heer, zien af van de daden zelf. Maar daden moeten volbracht worden. Er is behoefte aan vuur totdat het voedsel is gekookt. Je moet je daden blijven volbrengen en je plicht blijven vervullen, totdat je het geestelijk geheim van werken en het opdragen van de vruchten van het werk, hebt begrepen.

Een edel karakter en goed gedrag zijn de blijken van iemands innerlijke waarheid; deze waarheid is gebaseerd op liefde. Of je nu bezig bent met karma yoga en de vruchten van je daden opdraagt, of met bhakti yoga en mediteert op de alomtegenwoordige Heer, of met jñâna yoga, en je dus bezighoudt met het onderzoeken van je innerlijk, en streeft naar het verkrijgen van wijsheid, de wortel van al deze spirituele oefeningen is liefde. Waarheid (sathya), vrede (shanti), rechtschapenheid (dharma) en geweldloosheid (ahimsa) bestaan niet onafhankelijk van elkaar. Ze zijn allemaal in hun kern afhankelijk van liefde. Als de liefde een plaats in onze gedachten gaat innemen, wordt deze tot waarheid. Als liefde zich manifesteert in de vorm van daden, wordt zij tot rechtschapenheid (dharma). Als je gevoelens worden doortrokken van liefde is de vrede zelf het resultaat. De eigenlijke betekenis van het woord 'vrede' is liefde. Als je je verstand vult met liefde, is het ahimsa. Liefde in praktijk brengen is dharma, denken uit liefde is sathya, liefde voelen is shanti, liefdevol begrijpen is ahimsa. In al deze waarden is het de liefde die de onderstroom vormt. In de buddhi yoga die in de Gîtâ wordt onderwezen in het hoofdstuk over toewijding, wordt gezegd: 'Vul jezelf met liefde en gebruik deze liefde om Mij te bereiken. Zo kom je dichter tot Mij en word je Mij dierbaarder.'

Dierbare toegewijde, je handen zijn erg klein, maar met deze kleine handen probeer je Mij te dienen. Je ogen zijn erg klein, maar met je twee kleine ogen probeer je Mijn hele uitgestrekte universum te zien. Je oren zijn erg klein, maar met deze twee kleine oren probeer je Mijn woorden te volgen. Met je twee kleine voeten probeer je naar Mij toe te komen. Maar als je alleen maar Mij wilt dienen met je twee kleine handen, zal dat weinig uitrichten. Alleen naar Mijn oneindige schepping kijken met je twee kleine ogen zal eveneens van weinig nut zijn. Alleen luisteren naar Mijn goddelijke woorden met je twee kleine oren zal je niet ver brengen. En alleen in Mijn nabijheid komen met je twee kleine voeten zal niet geheel zijn wat je wenst. Er is één ding dat je kunt doen met groot gevolg, iets dat werkelijk een opmerkelijk resultaat zal opleveren. Dat is Mij voor altijd een plaats geven in je hart. Als je Mij eenmaal in je hart hebt toegelaten, zullen alle andere activiteiten je weinig belangrijk meer toeschijnen.

Met welke vorm van aanbidding je je tot nu toe ook hebt beziggehouden, gebruikmakend van je ogen, je oren, je handen en je voeten, het heeft allemaal slechts gediend om je gedachten onder controle te krijgen. Maar als je de Heer uitnodigt om je hart binnen te treden, dan wordt het beheersen van de geest en de zintuigen erg gemakkelijk. De geest en de zintuigen zullen vanzelf stil worden. Je behoeft je dan niet meer bijzonder in te spannen om de vruchten van de daden te offeren. Krishna zei: 'Als je begint met je gedachten alleen op Mij te richten en je over te geven, dan zal Ik automatiseh voor al het andere zorgen. Om deze toestand te bereiken moet je grote vastberadenheid bezitten en een onwankelbaar geloof in de altijd aanwezige Heer, die in je eigen hart zetelt.'

God is altijd volledig en compleet; om zo'n volledige Heer te bereiken moet je volledig geloven. Als Hij volledig en compleet is en jij bent dat niet, dan kan er zich niet de noodzakelijke bindende kracht ontwikkelen die jou en God samenhoudt. Om de volledige en complete liefde die de Heer vertegenwoordigt te bereiken, moet je ook een volledig hart hebben vol geloof en liefde. Als je daarentegen vol twijfel bent, zul je dit zuivere principe van liefde, dat ook jouw werkelijke aard is, ondermijnen; de twijfel zal je hart bezoedelen en afstand scheppen tussen jou en de alwetende, almachtige en overal aanwezige Heer, die je diepste gedachten kent. Wat voor gedachten je ook hebt, vul ze met Hem. Denk aan Hem, met een vol hart dat verzadigd is van liefde en vertrouwen; dan zul je Hem zeker bereiken. In de Gîtâ zegt Hij dat je Hem dierbaar zult worden als je Hem met je hele hart aanbidt. Dat betekent Hem overal, in alles zien. De Gîtâ verklaart: 'adveshthâ sarva-bhûtânâm'; haat niets of niemand in de hele schepping, want Hij is in iedere naam of vorm. Als je het gevoel hebt dat liefde je hele wezen doordrenkt, dan word je Hem zeer dierbaar.

Alle nobele menselijke eigenschappen zijn reeds helemaal aanwezig in ieder menselijk wezen, maar erg weinig mensen pogen zich daarvan bewust te worden; ze verspillen hun tijd door zich uitsluitend met uiterlijke activiteiten in de wereld bezig te houden. Maar je moet je ook gaan bezighouden met de innerlijke activiteiten; die zullen je helpen je doel te bereiken. Je verricht bijvoorbeeld je aanbidding door gebruik te maken van uiterlijke rituelen, maar je moet innerlijk aanbidden, de Heer de bloemen van je hart offeren. Dan zal er harmonie en eenheid in je leven komen. Als je zo'n eenheid in al je daden hebt bereikt, zowel innerlijk als uiterlijk, dan wordt je hele leven geheiligd en je zult vervulling ervaren bij alles wat je doet.

In bhakti yoga, de yoga van de toewijding, wordt geleerd dat liefde de basis is van alles; het is de enige belangrijke eigenschap die moet worden ontwikkeld. Al je gedachten moeten doordrenkt raken van deze hoedanigheid, dan zal waarheid zich vanzelf in je hart vestigen. Al je handelingen moeten doortrokken zijn van liefde. Dan zal dharma zich vanzelf openbaren in alles wat je onderneemt. Al je gevoelens moeten doordrongen zijn van liefde, dan zul je in staat zijn om een onmetelijke vrede te ervaren. Ook heel je begrip moet worden gevuld met liefde, zodat je niets kunt haten of pijn doen. Liefde is daarom de werkelijke grondslag van een vredige geest. Liefde is de eigenlijke oorsprong van de waarheid. Liefde is de ware basis van dharma en ahimsa. Daarom heeft Swami zo vaak gezegd: 'Liefde is God. God is Liefde.'

De kern van de leringen van bhakti yoga is om deze liefde te ontwikkelen en in praktijk te brengen. En door liefde in praktijk te brengen zul je ruim gaan denken en zo zul je al de grootheid die je is ingeboren, volledig ontplooien.

 

  

 

 

 
 
 
 

 

 

VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


Bhagavad-Gîtâ - The Divine Song | Geetha Vahini | Een Lied van Geluk | Gîtâ Gezongen | Woordenlijsten | Audio