Buddhi yoga heeft betrekking op het
vermogen waarmee je het Zelf kunt onderscheiden van het niet-Zelf; dat
wat blijft bestaan van dat wat verandert. Slechts mensen die heilige
toewijding ontwikkeld hebben en van liefde voor de Heer vervuld zijn,
zullen over dit onderscheidingsvermogen kunnen beschikken. Toewijding
is de koninklijke weg die tot wijsheid voert; het is in werkelijkheid
het enige pad dat leidt naar de hoogste spirituele kennis. De Heer
verkondigt in het twaalfde hoofdstuk van de Gîtâ:
'Degene die Mij is toegewijd is Mij dierbaar.'
Wat is toewijding? Het is de
gestage stroom van liefde die uitgaat naar de Heer. Wanneer liefde naar
vergankelijke zaken uitgaat, is dat geen toewijding; het is dan slechts
een vorm van gehechtheid. Maar wanneer er Liefde stroomt naar het
permanente Wezen, dan wordt het toewijding. Devotie begint met de
houding, dat je de dienaar van de Heer bent (dasoham). Later ga
je naar het stadium waarin je jezelf rechtstreeks met de Heer
identificeert; dan zeg je: 'Soham, ik ben Hem. De Heer en ik zijn
één.'
In de praktijk kan devotie
twee hoofdvormen aannemen. De ene is het soort devotie dat betrekking
heeft op de verschillende erediensten en rituelen, waaraan toegewijden
deelnemen, zoals de traditionele aanbidding van God met zestien soorten
offerandes, het bezoeken van diverse spirituele centra tijdens een
bedevaart, het baden in de heilige rivieren, enzovoort. Dit zijn
allemaal voorbeelden van de gewone vorm van devotie (vaidhi bhakti). Maar de Heer van de Gîtâ
heeft ons geleerd, dat dit niet de enige manier is om je toewijding tot
ontwikkeling te brengen. E'r is een veel hogere vorm van toewijding,
die men eigenlijk de ware toewijding kan noemen, gepaardgaande met de
ontwikkeling van een onberispelijk karakter en het voortdurend vervuld
zijn van totale liefde voor de Heer. Dat is para-bhakti, de
bovenzinnelijke toewijding.
Daarom is er een duidelijk
onderscheid tussen bhakti, de gewone toewijding, en para-bhakti,
de opperste toewijding. Gewone toewijding maakt gebruik van zaken uit
de zichtbare wereld om de Heer te aanbidden, zoals bijvoorbeeld bloemen
en bladeren. Waar komen deze vandaan? Heb je ze kunnen maken? Heb je
die bloemen geschapen? Nee. Ze zijn allemaal geschapen door de Heer.
Waar bestaat dan het offer uit, als je de Heer dingen aanbiedt die Hij
zelf geschapen heeft? Men kan dergelijke offerandes slechts beschouwen
als een zeer gewone vorm van toewijding. Maar als je de Heer de heilige
bloemen van je hart aanbiedt, die geen stoffelijke oorsprong hebben en
deze in liefdevolle aanbidding offert aan Hem die in je hart woont, dan
is dat para-bhakti, de hoogste toewijding. Dat is de toewijding
waarnaar je dient te streven.
Men kan deze verheven
toewijding ook ononderbroken meditatie noemen. In de gangbare
betekenis van het woord verstaat men onder meditatie het zich
concentreren op een voorwerp en door middel van dat voorwerp het
hoogste bereiken. Maar dit is niet de juiste benadering van meditatie.
Als je de oorsprong van het woord dhyanam, wat meditatie
betekent, onderzoekt, merk je dat het betrekking heeft op meditatie
over God en alleen over God. Daarom zijn meditatie en toewijding
eigenlijk hetzelfde; beide bestaan uit het proces van concentratie op
de Heer, waarbij je al het andere uitsluit en alleen aan Hem denkt.
Zonder een dergelijke meditatie of devotie is het onmogelijk om de
onbeperkte pracht van de Heer te verwezenlijken en ware spirituele
kennis te verwerven.
Je wilt zo graag van de
vruchten genieten, maar je kunt ze niet krijgen zonder eerst de bloem
te hebben. Eerst komt de bloesem, dan komt de vrucht. Devotie is als
die bloem. Zonder eerst je devotie te ontwikkelen en deze tot bloei te
laten komen, zul je de vruchten van spirituele wijsheid onmogelijk
kunnen plukken. In het stadium van de bloem moet de toegewijde zich als
dasoham beschouwen: 'Ik ben Uw dienaar, 0 Heer.'
Dan moet je verder gaan naar het stadium van soham: 'Ik ben
Hem, Ik ben Brahman, Ik ben God.' Op deze manier begon de grote
wijze Vidyaranya zijn geestelijke training (sâdhana)
met het dasoham-stadium. Geleidelijk maakte hij vorderingen met
zijn sâdhana en na verloop van tijd ging hij van dasoham
over naar de fase van soham.
Op een keer, toen
Vidyaranya met zijn discipelen over sâdhana sprak, vroegen zij
hem: 'Swami, u hebt ons altijd geleerd te zeggen "dasoham, dasoham",
maar vandaag herhaalt u steeds "soham" en "shivoham, shivoham, ik ben
S'iva, ik ben de Heer". Betekent het dat er iets veranderd is in Uw
geestelijke ontwikkeling?' De goeroe antwoordde: 'Lieve kinderen, ik
heb steeds gebeden "dasoham ... 0 Heer, ik ben Uw dienaar, ik ben Uw
dienaar". Maar op een dag kwam Chittachora, [Krishna als de dief
van harten] de hartendief en stal de 'da'! Nadal Hij mijn hart was
binnengegaan en de 'da' van dasoham had afgepakt, liet Hij mij alleen
met soham achter. Vervolgens kwam Hij later in een droom tot mij en
zei: 'Om te beginnen moest je je sâdhana (geestelijke oefeningen)
aanvangen met dasoham, maar je bent Mij steeds nader gekomen. Nu ben je
heel nabij en Mij zeer dierbaar geworden.
Daarom kun je alleen soham herhalen, want jij en lk zijn
één geworden.'
Een ander voorbeeld van deze sâdhana
is het verhaal van twee toegewijden van Ramakrishna Paramahamsa.
De een was gezinshoofd, had dus een gezinsleven en de ander was een sannyâsî,
iemand die onthechting beoefent.
Nagamahasaya was de
toegewijde met gezin en Vivekananda was de sannyâsî.
Nagamahasaya beschouwde zich als dienaar van de Heer en dus beoefende
hij altijd het principe van dasoham. De grote kracht van het
dasoham-stadium is dat door de beoefening van nederigheid en overgave,
die met dit stadium gepaard gaat, het ego snel verdwijnt. Zolang er
egoïsme in je is, zul je de heilige kennis van het Âtma niet
kunnen krijgen. Dit egoïsme treft men overal aan. Zelfs Arjuna,
die Krishna zo lange tijd heeft geholpen en die zoveel bemoediging
kreeg van Krishna, was zijn leven lang vol egoïstische gevoelens.
Slechts nadat Arjuna zijn boog had neergegooid, zichzelf volledig aan
de Heer had overgegeven, en zei: 'Beveel mij 0 Heer, ik zal alles doen
wat U mij opdraagt', onderwees Krishna hem in de hoogste wijsheid van
de Gîtâ. Zolang er egoïsme is, kunje het Âtma
niet bereiken en niet tot zelfrealisatie komen. Wanneer je eenmaal de
genade van de Heer ontvangt, kun je onmogelijk nog egoïsme in je
hebben, want hoe kunnen licht en duisternis samen en op dezelfde plaats
bestaan? Dat is onmogelijk. Daarom begon Nagamahasaya bij het zeer
nederige begin, dat hoort bij 'dasoham, ik ben Uw dienaar '.
Vivekananda daarentegen ontplooide een zeer ruime zienswijze door
voortdurend te herhalen 'shivoham, shivoham, ik ben S'iva, ik ben
S'iva, ik ben de oneindige, ik ben God'. Vanwege hun verschillende
levensomstandigheden volgden Nagamahasaya en Vivekananda ieder een
eigen pad om de macht der illusie te overwinnen. Nagamahasaya, het
gezinshoofd werd door het pad van dasoham te volgen steeds kleiner,
totdat hij zo klein werd dat hij door de klauwen slipte van die
verschrikkelijke tijger, mâyâ genaamd, die hem in zijn
greep had gehouden: hij werd bevrijd doordat hij zijn ego verloor. Voor
Vivekananda werden de boeien van mâyâ waarmee hij
vastgebonden was, in stukken gebroken nadat hij zichzelf zo enorm groot
had gemaakt door steeds te zeggen: 'Shivoham, shivoham, ik ben S'iva,
ik ben S'iva.'
Indien je binnenin jezelf het
heilige en verheven idee 'ik ben God' ontwikkelt, zal niets je meer
deren; niets kan je belemmeren. Natuurlijk heeft het geen zin deze
woorden alleen maar te bezigen; zij moeten voortkomen uit werkelijke
ervaring. Je moet je 'lichamelijk bewustzijn' overwinnen en je
zintuigen streng onder controle houden. Door jezelf vervolgens
voortdurend met de Heer te identificeren, zul je mettertijd de hoogste
wijsheid verwerven. Of je kunt ook het pad van dasoham volgen,
waarmee je het egoïsme op doeltreffende wijze uit je hart
verwijdert; dan zul je van gelukzaligheid worden vervuld.
Er zijn drie opeenvolgende
paden die leiden naar God-verwerkelijking. Dat zijn dvaita (dualisme), vishishtadvaita (beperkt dualisme) en advaita (non-dualisme). Heel in het
begin zul je verklaren: 'Ik ben God toegewijd.' Er zijn dan twee
entiteiten; de ene is God en de andere ben jij, de toegewijde. Je
gelooft dat God ergens ver weg is en jouw benadering zal eruit bestaan,
dat je probeert Hem te vinden, probeert dichter bij Hem te komen en in
Zijn nabijheid te blijven. Geleidelijk maak je vorderingen op dit pad
en mettertijd zul je oog in oog met de Heer komen te staan; dan zul je
tegen Hem zeggen: 'O Heer, ik ben U toegewijd.' In deze tweede fase sta
je rechtop voor de Heer en verklaar je jezelf tot Gods eigen
toegewijde. In het derde stadium kun je dan zeggen: 'Ik ben U en U bent
mij, wij zijn één.' Het eerste stadium, dat wordt
gekenmerkt door de verklaring 'ik ben God toegewijd', waarin men God
kent als een vorm die ver weg is, is dualisme (dvaita). Het
tweede stadium, waarin je rechtstreeks tegen de Heer zegt 'O Heer, ik
ben U toegewijd' en waarin je Hem binnenin je hart voelt, is het
stadium van beperkt non-dualisme (vishishtadvaita). Het derde
stadium, waarin de waarheid 'O Heer, ik ben U en U bent mij' begint
door te dringen, waarin je geen onderscheid meer kunt zien tussen
jezelf en God, is non-dualisme (advaita). Daarom begin je je
reis in de fase van dualisme en beëindig je hem tenslotte in de
fase van non-dualisme. Je begint je geestelijke oefeningen (sâdhana)
met de zeer algemene vorm van toewijding, door een god te vereren met
behulp van een bepaalde vorm die eigenschappen heeft en door gebruik te
maken van rituelen en vormen van uiterlijke verering. Maar dan maak je
vorderingen op de weg naar het vormloze, het absolute aspect van de
goddelijkheid. Op deze manier ontplooi je jezelf aanvankelijk in
spiritueel opzicht door een dienaar van de Heer te zijn, maar
uiteindelijk raak je volledig met de Heer geïdentificeerd.
Stel je ter verduidelijking
even een grote cirkel voor en vlak ernaast is, los daarvan, nog een
cirkel die veel kleiner is. De grote cirkel kun je je voorstellen als
God, de kleine als de jîva, de individuele ziel. Hier is
het individu verschillend en gescheiden van God; dit is nu dvaita,
dualisme. Als je de kleine cirkel naar binnen brengt, zodat hij in de
grote cirkel ligt, heb je vishishtadvaita, beperkt dualisme. Nu
is de jîva deel van het goddelijke, hij vertoeft in God.
Wat betekent het dan als de individuele ziel volledig opgaat in de
Heer? De kleine cirkel moet gaan uitzetten en steeds groter worden,
totdat hij volledig is uitgegroeid tot het formaat van de grote cirkel.
Dan zijn de twee cirkels niet te onderscheiden, jîva en deva
zijn één; de mens is opgegaan in God. Dit is advaita,
volledig non-dualisme.
Op het pad van de toewijding
is het de absolute overgave die de jîva doet uitzetten en
hem op doet gaan in God. Op het moment dat je je beperkte
individualiteit opgeeft en het goddelijke principe erkent, dat
onverbrekelijk met je innerlijk is verbonden, zal al je zwakheid je
verlaten en je ontwikkelt de weidsheid van geest waarmee je
uiteindelijk het hoogste doel zult bereiken: opgaan in de Heer. Hoe kun
je dit inzicht in je goddelijke natuur krijgen? Hoe kun je de
goddelijkheid in jezelf herkennen? Slechts door voortdurende oefening (abhyâsa) zul je dit kunnen
verwezenlijken. Als je in deze wereld vaardigheid wilt krijgen in de
eenvoudigste handelingen, moet je jezelf voortdurend trainen en
vervolmaken; of het nu gaat om lezen, schrijven, lopen of eten, alleen
door training wordt je vaardigheid groter. Als je je oefening bij de
eerste stap begint, zul je tenslotte ook de laatste stap kunnen
bereiken. In dit geval betekent de laatste stap: het verwerven van de
hoogste kennis, die je tot bevrijding voert.
Er zijn twee soorten kennis.
De eerste heeft betrekking op het spirituele en de tweede is kennis van
de fysieke wereld. Onderzoek naar de verschillende eigenschappen van
een ding is de gewone kennis, verband houdend met de wereld. Maar het
begrijpen van het innerlijke principe, de onderliggende basis en het
doel van ieder ding dat ooit heeft bestaan in de wereld, dat is de
spirituele kennis; dat mag wijsheid heten. Zonder deze wijsheid, zonder
dit spirituele begrip kunnen jullie de wereld niet echt leren kennen.
Dus zelfs voor het begrijpen van de diepere aspecten van de wereld,
moet je spirituele kennis verwerven.
Zonder het lichaam is het
onmogelijk om tot activiteit te komen. Voor ieder soort werk en iedere
activiteit heb je het lichaam nodig; het is de basis van alles wat
gedaan wordt. Gebruik je lichaam met het doel om dat waarnaar je
streeft te bereiken en voor het uitvoeren van activiteiten die
nuttig zijn voor anderen. Voor de jongeren hier zijn deze
ideeën beter te begrijpen als ze zich het volgende voorstellen:
Je gaat voor een picknick
naar een bos en alle dingen die nodig zijn om het eten te koken en
klaar te maken heb je meegenomen. Vlak voordat je begint met het
klaarmaken van je voedsel zoek je drie stenen bij elkaar en vorm je er
een basis mee voor de kookpannen. Vervolgens doe je wat water in de pan
en dan voeg je de rijst toe. Onder de pan, tussen de stenen maak je een
vuur. Wat is het doel van het vuur onder de pan? Door de hitte van het
vuur kun je de rijst in de pan koken. Als je de rijst direct in het
vuur zou leggen, zonder die pan, zou je nooit de maaltijd krijgen die
je wilt hebben. De hitte van het vuur wordt doorgegeven aan de pan,
gaat van de pan naar het water en tenslotte van het water naar de
rijst. Zo wordt de rijst gaar en kun jij de maaltijd nuttigen. In het
woud van het leven ben je op zoek naar gelukzaligheid, wat te
vergelijken is met het voedsel dat je klaarmaakt. De drie stenen zijn
de eigenschappen sattva, rajas en tamas. Je lichaam kan worden
beschouwd als de pan. Je gevoelens en verlangens zijn het water en je
diepere geestelijke verlangens en aspiraties zijn de rijst. Het vuur
dat je hebt aangelegd tussen de drie stenen is de zuiverende
sâdhana (geestelijke training die nodig is om wijs te worden).
Dit zuiverende vuur moet worden aangewend voor het lichaam en door het
lichaam heen, voor de gevoelens en verlangens; deze zullen op hun beurt
worden toebereid en omgezet in de hoogste spirituele verlangens waaruit
tenslotte het gekookte product voortkomt, het spirituele voedsel, de
âtmajñâna, de kennis van het Zelf, waarnaar je hebt
gestreefd. Jullie zouden een dergelijke spirituele kennis niet direct
in je hart kunnen verwerkelijken, zomaar zonder eerst het kookproces te
ondergaan. Via je lichaam en de juiste handelingen moet je je begeerten
opbranden, ze transformeren in spirituele verlangens; dan zal dat je
leiden tot de verwerkelijking van de hoogste kennis.
Als het mediteren op de juiste
wijze wordt toegepast kom je geleidelijk en langzaam tot vaste
beheersing van alle verlangens. Door het beheersen van de zintuiglijke
organen [zie ook Voordracht 7] en de begeerten, wordt het
mogelijk om al je activiteiten op een volledig natuurlijke en spontane
manier uit te voeren, zonder te verwachten dat je vruchten van je werk
zult plukken. Werken zonder resultaat is eigenlijk onmogelijk. Als je
je begeeft in een of andere activiteit dan zullen er noodzakelijkerwijs
ook enige gevolgen of resultaten zijn; dit is dan de vrucht van dat
handelen. Dus is het niet zo dat er geen vruchten zijn, maar de Gîtâ
leert ons dat je geen belang moet hechten aan de vruchten. De
vruchten zijn er altijd wel, maar werk niet met het doel die vruchten
te verkrijgen; werk alleen omdat je het je plicht acht om te werken.
Terwijl je je plichten
vervult, zullen er nu en dan wel verlangens zijn en er zullen ook wel
enkele resultaten zijn, met andere woorden vruchten. Daar schuilt geen
gevaar in. Doe verder gewoon je plicht. De Gîtâ
heeft niet geleerd dat daden geen vruchten zullen hebben. Mensen die
niet juist hebben begrepen wat het betekent om de vruchten van je daden
op te dragen aan de Heer, zien af van de daden zelf. Maar daden moeten
volbracht worden. Er is behoefte aan vuur totdat het voedsel is
gekookt. Je moet je daden blijven volbrengen en je plicht blijven
vervullen, totdat je het geestelijk geheim van werken en het opdragen
van de vruchten van het werk, hebt begrepen.
Een edel karakter en goed
gedrag zijn de blijken van iemands innerlijke waarheid; deze waarheid
is gebaseerd op liefde. Of je nu bezig bent met karma yoga en de vruchten van je daden
opdraagt, of met bhakti yoga en mediteert op de
alomtegenwoordige Heer, of met jñâna yoga, en je dus bezighoudt met
het onderzoeken van je innerlijk, en streeft naar het verkrijgen van
wijsheid, de wortel van al deze spirituele oefeningen is liefde.
Waarheid (sathya), vrede (shanti), rechtschapenheid (dharma)
en geweldloosheid (ahimsa) bestaan niet onafhankelijk van
elkaar. Ze zijn allemaal in hun kern afhankelijk van liefde. Als de
liefde een plaats in onze gedachten gaat innemen, wordt deze tot
waarheid. Als liefde zich manifesteert in de vorm van daden, wordt zij
tot rechtschapenheid (dharma). Als je gevoelens worden
doortrokken van liefde is de vrede zelf het resultaat. De eigenlijke
betekenis van het woord 'vrede' is liefde. Als je je verstand vult met
liefde, is het ahimsa. Liefde in praktijk brengen is dharma,
denken uit liefde is sathya, liefde voelen is shanti,
liefdevol begrijpen is ahimsa. In al deze waarden is het de
liefde die de onderstroom vormt. In de buddhi yoga die in de Gîtâ
wordt onderwezen in het hoofdstuk over toewijding, wordt gezegd: 'Vul
jezelf met liefde en gebruik deze liefde om Mij te bereiken. Zo kom je
dichter tot Mij en word je Mij dierbaarder.'
Dierbare toegewijde, je handen
zijn erg klein, maar met deze kleine handen probeer je Mij te dienen.
Je ogen zijn erg klein, maar met je twee kleine ogen probeer je Mijn
hele uitgestrekte universum te zien. Je oren zijn erg klein, maar met
deze twee kleine oren probeer je Mijn woorden te volgen. Met je twee
kleine voeten probeer je naar Mij toe te komen. Maar als je alleen maar
Mij wilt dienen met je twee kleine handen, zal dat weinig uitrichten.
Alleen naar Mijn oneindige schepping kijken met je twee kleine ogen zal
eveneens van weinig nut zijn. Alleen luisteren naar Mijn goddelijke
woorden met je twee kleine oren zal je niet ver brengen. En alleen in
Mijn nabijheid komen met je twee kleine voeten zal niet geheel zijn wat
je wenst. Er is één ding dat je kunt doen met groot
gevolg, iets dat werkelijk een opmerkelijk resultaat zal opleveren. Dat
is Mij voor altijd een plaats geven in je hart. Als je Mij eenmaal in
je hart hebt toegelaten, zullen alle andere activiteiten je weinig
belangrijk meer toeschijnen.
Met welke vorm van aanbidding
je je tot nu toe ook hebt beziggehouden, gebruikmakend van je ogen, je
oren, je handen en je voeten, het heeft allemaal slechts gediend om je
gedachten onder controle te krijgen. Maar als je de Heer uitnodigt om
je hart binnen te treden, dan wordt het beheersen van de geest en de
zintuigen erg gemakkelijk. De geest en de zintuigen zullen vanzelf stil
worden. Je behoeft je dan niet meer bijzonder in te spannen om de
vruchten van de daden te offeren. Krishna zei: 'Als je begint met je
gedachten alleen op Mij te richten en je over te geven, dan zal Ik
automatiseh voor al het andere zorgen. Om deze toestand te bereiken
moet je grote vastberadenheid bezitten en een onwankelbaar geloof in de
altijd aanwezige Heer, die in je eigen hart zetelt.'
God is altijd volledig en
compleet; om zo'n volledige Heer te bereiken moet je volledig geloven.
Als Hij volledig en compleet is en jij bent dat niet, dan kan er zich
niet de noodzakelijke bindende kracht ontwikkelen die jou en God
samenhoudt. Om de volledige en complete liefde die de Heer
vertegenwoordigt te bereiken, moet je ook een volledig hart hebben vol
geloof en liefde. Als je daarentegen vol twijfel bent, zul je dit
zuivere principe van liefde, dat ook jouw werkelijke aard is,
ondermijnen; de twijfel zal je hart bezoedelen en afstand scheppen
tussen jou en de alwetende, almachtige en overal aanwezige Heer, die je
diepste gedachten kent. Wat voor gedachten je ook hebt, vul ze met Hem.
Denk aan Hem, met een vol hart dat verzadigd is van liefde en
vertrouwen; dan zul je Hem zeker bereiken. In de Gîtâ
zegt Hij dat je Hem dierbaar zult worden als je Hem met je hele hart
aanbidt. Dat betekent Hem overal, in alles zien. De Gîtâ
verklaart: 'adveshthâ sarva-bhûtânâm'; haat
niets of niemand in de hele schepping, want Hij is in iedere naam
of vorm. Als je het gevoel hebt dat liefde je hele wezen doordrenkt,
dan word je Hem zeer dierbaar.
Alle nobele menselijke
eigenschappen zijn reeds helemaal aanwezig in ieder menselijk wezen,
maar erg weinig mensen pogen zich daarvan bewust te worden; ze
verspillen hun tijd door zich uitsluitend met uiterlijke activiteiten
in de wereld bezig te houden. Maar je moet je ook gaan bezighouden met
de innerlijke activiteiten; die zullen je helpen je doel te bereiken.
Je verricht bijvoorbeeld je aanbidding door gebruik te maken van
uiterlijke rituelen, maar je moet innerlijk aanbidden, de Heer de
bloemen van je hart offeren. Dan zal er harmonie en eenheid in je leven
komen. Als je zo'n eenheid in al je daden hebt bereikt, zowel innerlijk
als uiterlijk, dan wordt je hele leven geheiligd en je zult vervulling
ervaren bij alles wat je doet.
In bhakti yoga, de
yoga van de toewijding, wordt geleerd dat liefde de basis is van alles;
het is de enige belangrijke eigenschap die moet worden ontwikkeld. Al
je gedachten moeten doordrenkt raken van deze hoedanigheid, dan zal
waarheid zich vanzelf in je hart vestigen. Al je handelingen moeten
doortrokken zijn van liefde. Dan zal dharma zich vanzelf
openbaren in alles wat je onderneemt. Al je gevoelens moeten
doordrongen zijn van liefde, dan zul je in staat zijn om een
onmetelijke vrede te ervaren. Ook heel je begrip moet worden gevuld met
liefde, zodat je niets kunt haten of pijn doen. Liefde is daarom de
werkelijke grondslag van een vredige geest. Liefde is de eigenlijke
oorsprong van de waarheid. Liefde is de ware basis van dharma
en ahimsa. Daarom heeft Swami zo vaak gezegd: 'Liefde is
God. God is Liefde.'
De kern van de leringen van bhakti
yoga is om deze liefde te ontwikkelen en in praktijk te brengen. En
door liefde in praktijk te brengen zul je ruim gaan denken en zo zul je
al de grootheid die je is ingeboren, volledig ontplooien.