VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


 

 
 
Bhagavân Sathya Sai Baba
over de
Bhagavad Gîtâ

 

Het Pad van Toewijding - Bhagavad Gîtâ Hoofdstuk 12


Tweede voordracht:
Overgave - transformatie van mens tot god


 

Belichamingen van liefde!

De macht van God is oneindig en onbegrensd. De enorme verscheidenheid die je ziet wanneer je kijkt naar het heelal, is allemaal het gevolg van mâyâ of illusie. Het grofstoffelijke aspect van het universum zoals dat zichtbaar is voor het menselijk oog, is maar een heel klein gedeelte van de oneindige macht van de Heer. Alle werelden kunnen door een klein deel van Gods voet worden bedekt. Het is onmogelijk de grootheid van de Heer te vatten. Hij doordringt het gehele universum, het grofstoffelijke en het subtiele; er bestaat geen plaats waar Hij niet is.

De wereld is de belichaming van God. Je moet enige moeite doen om het principe waarop de wereld berust, te begrijpen. De maan bevindt zich op een afstand van honderdduizenden mijlen van de aarde. De zon is vele tientallen miljoenen mijlen verwijderd. Zelfs de dichtstbijzijnde ster staat vele miljoenen mijlen ver weg; en daaraan voorbij, in het uiterste bereik van het zichtbare heelal, bevinden zich sterren die nog miljarden keren verder weg zijn. Dit grofstoffelijke aspect van het universum, in het Sanskriet het bhûtâkâsha, dat naar onze opvatting zo enorm uitgestrekt is, is slechts het allerkleinste deel van het fijnstoffelijke of mentale aspect van het universum, het chittâkâsha. In dit fijnstoffelijke universum of chittâkâsha is dat hele reusachtige stoffelijke universum slechts als een atoom.

Maar het fijnstoffelijke of subtiele universum, dat zo onbeschrijfelijk groot is in vergelijking met het stoffelijke universum, is zelf slechts een microscopisch klein gedeelte van een veel uitgestrekter aspect van het universum, dat kan worden omschreven als het causale of oorzakelijk universum, het chidâkâsha. Het wordt zo genoemd, omdat de grof- en fijnstoffelijke werelden uit dit fijnste aspect van het universum ontstaan. Al deze drie werelden, de grofstoffelijke, de fijnstoffelijke of mentale en de causale, zijn zo enorm groot dat de geschriften hebben verklaard, dat zij onmogelijk door de menselijke geest kunnen worden begrepen of in woorden uitgebeeld. Zij gaan elke verbeelding te boven. Het denken kan het niet vatten. En toch bevindt zich achter al deze werelden het goddelijke principe, dat het grofstoffelijke, het fijnstoffelijke en het causale te boven gaat. Dit goddelijke principe is de uiteindelijke oorzaak van alles (het mahâkârana).
God staat boven het grofstoffelijke, het fijnstoffelijke en het causale en toch regeert Hij als Heer over al deze werelden. Hij is de Meester van de Tijd, van het Verleden, het Heden en de Toekomst.
Menselijke wezens hebben beperkte capaciteiten gekregen en je zult ontdekken dat jij dit goddelijke principe niet kunt begrijpen. Het gemakkelijkste pad dat je kunt volgen is daarom bhakti yoga, het pad van de devotie.
Toen Krishna deze yoga aan Arjuna onderwees, deed hij het in drie stappen.

 

De eerste en belangrijkste stap is:

Werk voor Mij! (mat-karma-krit) [B.G. 11: 55]
Je moet begrijpen dat wat voor werk je in deze stoffelijke wereld ook doet, het reeds met God is verbonden, want Hij is de Allerhoogste Meester van deze wereld. Als je deze waarheid aanvaardt, beschouw dan elke activiteit die je onderneemt als rechtstreeks gedaan voor de Heer en maak alles wat je doet tot een offer aan Hem.

 

De tweede stap is:

Alleen terwille van Mij! (mat-paramo) [B.G. 11: 55]
Tot nu toe heb je alleen nog maar aan jezelf gedacht. Maar wie ben je? Krishna zei: 'Ik ben het Die in jou Mijn Licht laat schijnen.' Dit woord 'Ik' behoort niet bij het lichaam. Het komt voort uit het hogere Zelf, uit het Âtma. Dit 'Ik' moet niet met het lichaam of met het denken of met het intuïtieve vermogen worden gelijkgesteld of met een ander aspect van het individu, want het gaat al deze beperkingen te boven. Het heeft alleen betrekking op het onbegrensde Âtma.

Als je beperkte zelf zich met dit 'Ik' heeft verbonden, is het slechts een weerspiegeling van het ene Âtma. Wat je ook hebt gedaan, het was alleen om aan het verlangen van het Âtma te voldoen. Omdat je deze heilige waarheid niet hebt beseft, ben je in de greep geraakt van de zinsbegoocheling en je hebt je erdoor laten meeslepen. Krishna zei tegen Arjuna: 'Wat je ook doet, doe het ter wille van Mij, voor Mijn genoegen. Doe alles ten behoeve van Mij. Handel als Mijn werktuig. Besef dat alles wat je doet alleen ter wille van Mij is.' Dit 'Mij' of 'Ik' heeft betrekking op het Âtma.

 

De derde stap is:

Wees slechts aan Mij toegewijd! (mad-bhaktah) [B.G. 11: 55]
Je moet het innerlijke geheim van deze richtlijn begrijpen. Devotie is de uitdrukking van liefde. Het gevoel dat liefde wordt genoemd, komt voort uit het Âtma. Liefde is synoniem met Âtma. Liefde heeft helemaal niets te maken met aardse gevoelens en wereldse zaken. Zij kent geen scheiding tussen 'van jou' en 'van mij'. Liefde, slechts een ander woord voor devotie, is de ware naam van het Âtma. Dit principe van liefde, dat voortkomt uit de kern van het hart, moet elke handeling, elk woord en elke gedachte doordrenken. Dat zal gebeuren als je eraan denkt dat alles wat je doet, zegt of denkt, slechts gebeurt voor de genoegdoening van God.

In de waaktoestand kun je denken dat je alles doet ter wille van je lichaam en je geest. Maar in de toestand van diepe slaap ben je je van je lichaam en je geest niet bewust. Ter wille van wie geniet je de rust en de vrede van de slaap? Het is ter wille van het Âtma. Slapen, eten, al de verschillende handelingen in het dagelijks leven, worden alleen verricht uit liefde voor het 'Ik'. Jullie denken dat het voor jezelf is, maar dat 'Ik' komt in werkelijkheid voort uit het Âtma en is daaraan volkomen gelijk.

In de Brihadaranyaka Upanishad beschreef Yajñavalkya dit inzicht aan zijn vrouw Maitreyî, toen hij de subtiele spirituele betekenis van al de verschillende relaties tussen mensen uiteenzette. Hij zei tegen haar: 'Ter wille van wie houd je van mij? De vrouw heeft de echtgenoot niet lief ter wille van de echtgenoot. Zij houdt van hem ter wille van zichzelf. Wij denken dat de moeder van het kind houdt ter wille van het kind, maar dat is niet waar. Zij houdt van het kind ter wille van zichzelf. Men zegt dat de goeroe, de leraar, van zijn leerling houdt ter wille van de leerling, maar hij heeft hem voornamelijk lief ter wille van zichzelf.'

In dit verband kun je een waarheid ontdekken die verscholen ligt achter alle spirituele oefeningen die men verricht. De toegewijde heeft God lief, maar hij houdt niet van God ter wille van God; hij houdt van Hem ter wille van zichzelf. God echter houdt alleen van de toegewijde ter wille van de toegewijde. De reden hiervan is dat Hij geen enkel gevoel van onderscheid kent, geen enkel gevoel van individualiteit, dat bepaalde dingen van Hem zijn en andere dingen van iemand anders. Als er een gevoel van onderscheid en individualiteit bestaat, zal er egoïsme ontstaan en het gevoel van 'ik' en 'mijn'. Maar God kan niet tot een vorm worden beperkt. Hij kent geen zelfzucht; Hij heeft geen apart gevoel voor 'mijn' en 'dijn'. Daarom worden de drie stappen:
Werk voor Mij,
Alleen ter wille van Mij en
Wees alleen Mij toegewijd!
allemaal ten behoeve van jullie gegeven. Zij zullen elk spoor van egoïsme verwijderen en je helpen het doel te bereiken. Helaas begrijpen maar heel weinig gelovigen de verheven waarheid achter deze woorden.

Als je jezelf wat koelte wilt toewuiven kun je een waaier nemen en hiermee een beetje wind voortbrengen. Als er daarentegen een wervelwind waait, zie je dat er reusachtige golven tegen de oceaankust beuken en dat er zelfs enorm grote bomen worden ontworteld. De koelte die je door middel van een waaier kunt krijgen is maar heel beperkt, maar de macht van God is geweldig groot en kent geen grenzen. Denk eens aan de volgende voorbeelden. Als je water probeert te putten uit een bron, dan kun je slechts een zeer kleine hoeveelheid water in één keer naar boven halen. Maar wanneer het stortregent, zullen kleine riviertjes tot woeste rivieren worden en zullen oceanen zich verenigen tot een grote vloed. Het ene is het resultaat van de beperkte macht van de mens en het andere wordt veroorzaakt door de onbeperkte macht van God.

Neem het voorbeeld dat je in huis wat licht wilt hebben. Je kunt een kaars aansteken of een electrische lamp aandoen. Maar wanneer bij het aanbreken van de dag de zon opkomt, dan worden de stad en het bos al spoedig geheel met zonlicht overgoten. Het kleine licht van je lamp is heel zwak vergeleken bij de volle luister van de zon die overal schitterend staat te stralen. Ook dit voorbeeld illustreert de onbegrensde macht van God, tegenover de beperkte macht van de mens. Hoe kun je deze onbegrensde macht van God bereiken? Hoe kan het beperkte vermogen van een mens worden getransformeerd tot het onbeperkte vermogen van God? Alleen door overgave.

De Heer heeft in de Gîtâ verklaard: 'Ik zal al je zonden vernietigen en Ik zal je verheffen tot Mijn verheven niveau.' Hoe kan dat gebeuren? De stoffelijke wereld die je met het menselijk oog ziet, is het meest grove aspect van het universum, het bhûtâkâsha genaamd. Wanneer dit grofstoffelijke aspect in de geest een fijne vorm aanneemt, krijg je het subtiele aspect van het universum, het chittâkâsha. En wanneer dit mentale aspect in het hart een nog fijnere en subtielere vorm aanneemt, dan is dat het causale aspect van het universum, het chidâkâsha. Welnu, de oneindige God, die ver boven deze werelden is verheven en het grootste is van het grootste, neemt de vorm aan van het kleinste van het kleinste en Hij komt wonen in het chidâkâsha, in het hart van de toegewijde. De prachtige waarheid is dat een zo onmetelijke, onbegrensde en machtige God zichzelf laat opsluiten in het hart van de toegewijde. Hier is een verhaal ter illustratie.

Eens kwam Nârada bij de Heer. God vroeg hem: 'Nârada, heb je tijdens al je reizen door de wereld het grote geheim van de schepping kunnen ontdekken? Heb je het mysterie achter deze wereld kunnen doorgronden? Overal waar je kijkt zie je de vijf grote elementen: aarde, water, vuur, lucht en ether. Welk element is het belangrijkste, denk je?' Nârada dacht een poosje na en antwoordde toen: 'Heer, het massiefste, het grootste en het belangrijkste van alle elementen moet de aarde zijn.' De Heer antwoordde: 'Hoe kan de aarde het grootste zijn als drie-vierde met water is bedekt en maar een-vierde land is? Die grote aarde wordt verzwolgen door het water. Wat is groter, hetgeen wordt verzwolgen of hetgeen verzwelgt?' Nârada gaf toe dat het water groter moest zijn, omdat het de aarde had opgeslokt. De Heer vervolgde Zijn ondervraging. Hij zei: 'Maar Nârada, wij kennen het oeroude verhaal van de demonen die zich in de wateren verborgen en de wijze Âgastya die de hele oceaan in een teug opslokte om hen te vinden. Denk je dat Âgastya groter is of is de oceaan groter?' Nârada moest toegeven dat Âgastya zonder twijfel groter was dan het water dat hij had weggeslikt. 'Maar', ging de Heer verder, 'men zegt dat toen hij zijn aardse lichaam verliet, Âgastya een ster aan de hemel werd. Een groot wezen als Âgastya schijnt nu slechts als een kleine ster in de enorme uitgestrektheid van het uitspansel. Wie denk je is er dan groter, is het Âgastya of is het het uitspansel?' Nârada antwoordde: 'Swami, het uitspansel is zeker groter dan Âgastya.' Toen vroeg God: 'Toch weten we dat de Heer eens, toen Hij als avatâr kwam in het lichaam van de dwerg Vâmana [zie ook S.B. 8.18], zo'n reusachtige gestalte aannam dat Hij zowel de aarde als het uitspansel onder Zijn ene voet kon houden. Denk je dat de voet van God groter is of is het uitspansel groter?' 'O, de voet van God is zeker groter', antwoordde Nârada. Maar toen vroeg de Heer: 'Als Zijn voet alleen al zo groot is, wat denk je dan van Zijn oneindige vorm?' Nu voelde Nârada dat hij tot de slotconclusie was gekomen. 'Ja', zei hij vol blijdschap, 'de Heer is het grootst van al. Hij is oneindig en onmetelijk. Er is in alle werelden niets groter dan Hij.' Maar de Heer had nog een vraag. 'En wat denk je van de toegewijde die de oneindige God in zijn hart heeft kunnen opsluiten? Vertel Mij eens Nârada, wie is er groter, de toegewijde die God in zijn hart opsluit of God die door de toegewijde wordt opgesloten?' Nârada moest toegeven dat de toegewijde zelfs groter was dan God en dat daarom de toegewijde de belangrijkste plaats inneemt en zelfs de Heer overtreft.

Zo'n enorme macht, die zelfs God kan binden, is binnen het bereik van iedere toegewijde. Hoeveel omvang en vermogen elke andere kracht ook moge hebben, hoe schitterend die ook is, als deze macht door iets anders wordt gebonden, moet dat wat bindt als machtiger worden beschouwd. Gods ontzagwekkende macht wordt gebonden door de macht van de liefde; daarom kun je op het pad van devotie zelfs de Heer Zelf vastleggen en Hem in je hart opgesloten houden.

Als je een druppel water uit de oceaan neemt en in de palm van je hand houdt, lijkt die druppel in vergelijking met de oceaan uiterst klein. Maar gooi je dezelfde druppel water weer terug in de oceaan, dan wordt de druppel weer één met de oneindige oceaan. Als jouw kleinheid als menselijk wezen wordt samengevoegd met de onmetelijke macht van God, word je oneindig en almachtig, je wordt één met God. In de geschriften staat geschreven: 'brahmavid brahmaiva bhavati', hetgeen betekent: ken Brahman en je wordt waarlijk Brahman. Met andere woorden: door God te leren kennen ga je tegelijk op in Hem. Het proces dat God en jou verenigt, wordt bhakti yoga genoemd, het pad van devotie.

Maar ongelukkig genoeg willen veel mensen tegenwoordig God zelfs niet erkennen; in plaats daarvan vertrouwen zij liever op hun eigen beperkte kracht en laten zich alleen imponeren door menselijke prestaties. Zij zijn bereid diep te buigen voor een onbetekenende dorpsagent of een kleinzielige rijksambtenaar, maar zij weigeren ootmoed en gehoorzaamheid te betuigen aan de almachtige kosmische persoonlijkheid die Meester is van het gehele universum. God die de oorsprong en de oorzaak is van alles wat zichtbaar is en alles wat onzichtbaar is, wil men niet kennen. De reden voor deze treurige toestand is, dat maar zeer weinigen de waarheid kunnen begrijpen die achter Gods zichtbare schepping verborgen ligt. Kleine geesten volgen slechts de kleine zijwegen. Als je zou begrijpen dat alles slechts een afspiegeling is van de goddelijkheid, zou je nooit het verkeerde pad volgen.

Waarom zou je wilde vruchten in het bos gaan zoeken als je een boom op je binnenplaats hebt staan die al je wensen vervult? Waarom zou je op de markt rondzwerven om te proberen melk te kopen als je de hemelse koe in huis hebt? Als je de onbeperkte weldaden erkende die je kunt ontlenen aan de hemelse koe, zou je nooit elders zoeken en verstrikt raken in onbenullige bezigheden. Voor kleine geesten lijken zelfs kleine dingen heel groot. Er wordt gezegd dat de mens altijd krijgt wat hij verdient. Denk je klein, dan krijg je weinig. Nietige gedachten brengen kleinzielige karakters voort. Je wordt door kleine dingen aangetrokken omdat je denkt dat je macht beperkt is. Maar je macht is in werkelijkheid onbeperkt.

Je blijft klein omdat je jezelf met het lichaam vereenzelvigt. Je denkt aham dehasmi - ik ben het lichaam; deze gedachte houdt je in een toestand van kleinheid. Maar je moet gaan van aham dehasmi naar aham jîvasmi; van 'ik ben het lichaam' naar 'ik ben de ziel, de goddelijke vonk.' Verhef je op deze manier vanuit het stadium van het dualisme (dvaita) naar het stadium van het beperkte nondualisme (vishishtadvaita). Daarna moet je van aham jîvasmi naar aham brahmasmi gaan, van 'ik ben de ziel, een deel van het goddelijke' naar 'ik ben de goddelijkheid zelf, ik verschil niet van God, God en ik zijn één.' Dat is het hoogste geestelijke stadium van het volledige nondualisme (advaita). Het gevoel waarmee je begint, het gevoel dat je het lichaam bent, is geheel doortrokken van het dualisme; het is de oorsprong van al het leed. Zolang je bent ondergedompeld in het dualisme, de tweeheid, is alles lijden en verdriet. Als je jezelf met het âtma vereenzelvigt, zal alles geluk en vreugde zijn.

Je moet je denken verheffen, je altijd met het âtma vereenzelvigen en de onware vereenzelviging met het lichaam opgeven. Dat is de juiste houding van aanbidding. Aanbidding wordt in het Sanskriet upâsana genoemd, hetgeen betekent 'dichtbij zitten'. Maar het is niet voldoende om dichtbij te zitten en nabij te zijn. De kikvors zit op de lotusplant, maar vindt de kikker baat bij de zoete nectar die zich in de lotusbloem bevindt? Het heeft geen zin om alleen maar vlakbij te zijn; je moet ook Gods kind zijn. Je moet de honing kunnen opzuigen.

Je buren kunnen heel dicht bij je zijn, maar de problemen en moeilijkheden die zij ondervinden, zullen je niet zo sterk beroeren. Aan de andere kant begin je je al zorgen te maken als je zelfs een week geen brief krijgt van je broer of echtgenoot aan de andere kant van de wereld, bijvoorbeeld in Amerika. In dat geval is het lichaam ver weg, maar je wederzijdse liefde heeft tot gevolg dat jullie toch dichtbij en elkaar dierbaar zijn. De relatie met de buren is niet geladen met dezelfde liefde, hoewel zij heel dichtbij kunnen zijn. Neem een ander voorbeeld. Er kunnen in een huis enkele muizen en mieren rondlopen; zijn dat je vrienden? Bij lichamelijke nabijheid behoort ook dierbaarheid; een diep gevoel van liefde moet de relatie ontwikkelen en doordringen. Upâsana betekent dicht bij God zijn en ook zeer bemind zijn bij God.

Welke weldaad kun je ondergaan door dichtbij en dierbaar te zijn? Wanneer je dicht bij een lamp zit, heb je licht en met behulp van dat licht kun je 's avonds wat nuttig werk doen. Wanneer je onder een ventilator zit, krijg je een koel windje en de hitte die je ongemak bezorgde, zal worden verdreven. Wanneer je in het koude jaargetijde bij een kachel zit, zul je worden beschermd tegen de kou die je dan misschien hindert. In elk geval wordt de ene hoedanigheid verwijderd en neemt een andere hoedanigheid de plaats daarvan in. Op diezelfde wijze zul je, als je dicht bij God bent en als je door Hem wordt bemind, Zijn liefde ontvangen en zullen weldra al je slechte eigenschappen verdwijnen en plaatsmaken voor de goede eigenschappen, zoals God die belichaamt. Ontwikkel je liefde, zodat je steeds dichter bij God kunt komen en Hem steeds dierbaarder zult worden. De gemakkelijkste manier om dichter bij God te komen, is aan Hem te denken bij alles wat je ziet, bij alles wat je zegt en bij alles wat je doet. Denk alleen aan God en hoe je steeds dichter bij Hem kunt komen en meer door Hem geliefd kunt worden.

Op het pad van devotie is het niet genoeg om God lief te hebben; je moet je ook bezighouden met activiteiten die de Heer behagen, zodat je Gods liefde kunt oproepen en Zijn liefde voor jou kunt voelen. Een toegewijde moet een aantal karaktereigenschappen bezitten die hem bij God bemind maken. Treed afkeuring of lof, hitte of kou, winst of verlies, vreugde of verdriet, eer of oneer, of elk ander paar tegenstellingen, tegemoet met een gelijkmoedige geest [zie ook B.G. 6: 7]. Word niet terneergeslagen wanneer je wordt bekritiseerd of verrukt wanneer je wordt geprezen. Word niet uitgelaten bij winst of neerslachtig bij verlies. Neem dezelfde houding aan tegenover hitte en kou; beide kunnen een bron van vreugde voor je zijn.

In het winterseizoen is het wenselijk wollen kleding te dragen en je zult je dan behaaglijk voelen bij een warmtebron; in het zomerseizoen zul je dunne kleding nodig hebben en ben je blij met wat kou. Warmte kan je soms blij maken, op andere momenten kan kou je vreugde geven. De manier waarop je ermee omgaat, bepaalt of je er vreugde aan beleeft of niet. Hitte en kou, winst en verlies en in feite al de verschillende paren van tegenstellingen en al het andere in de wereld hebben hun nut. Alles is met een doel geschapen; je moet alles gebruiken op de manier die bij jouw leven en jouw ontwikkelingsfase past.

Het zou volstrekt dwaas zijn om aan een kind een gouden beker te geven of een zwaard aan een waanzinnige. Een gouden beker, die zeer waardevol is, moet alleen aan iemand worden gegeven die die beker naar waarde weet te schatten. Zo iemand zal er grote vreugde aan beleven en hij zal weten hoe hij de beker moet gebruiken. Op dezelfde manier zal degene die de waarde van de devotie kent, die devotie gebruiken om zichzelf en anderen met zuivere vreugde te vullen. Oprechte liefde zal nooit iemand moeilijkheden bezorgen; liefde zal nooit tot gevolg hebben dat je elkaar gaat haten. In het twaalfde hoofdstuk van de Gîtâ [zie B.G. 12: 13-14] worden eigenschappen opgesomd die voor een toegewijde wenselijk zijn. Het begint met 'adveshthâ sarva-bhâtânâm', laat er geen vijandschap zijn tegen welk schepsel ter wereld ook. Het als een papegaai herhalen van 'Heer, ik houd van U' en tegelijkertijd andere mensen verdriet doen, kan niet als devotie worden beschouwd.

Je wordt een toegewijde, vervuld van liefde en toewijding, wanneer je je volledig overgeeft en bereid bent ieder bevel van de Heer uit te voeren. Arjuna voelde zich door hoogmoed en egoïsme terneergeslagen, maar nadat hij naar God had geluisterd, viel Arjuna aan de goddelijke voeten en zei: 'Heer, ik ben Uw leerling. Leer mij wat goed voor mij is. Ik geef mij geheel aan U over.' Tot op dat ogenblik hadden zij elkaar behandeld als zwagers. Maar toen Arjuna eenmaal had gezegd: 'Ik zal doen wat U zegt, ik zal Uw bevelen uitvoeren!', werd hij een toegewijde. De transformatie vond plaats in zijn geest, toen hij de relatie van zwager veranderde in die van discipel, met de Heer als zijn leraar. Een dergelijke mentale omvorming is voor een toegewijde absoluut noodzakelijk. Zonder deze transformatie zal je devotie vruchteloos en nutteloos blijven, welk niveau van nabijheid tot de Heer je ook meent te hebben bereikt.

Doe je plicht in het leven en wees je altijd bewust van deze hoge principes. Wees gelijkmoedig en zorg ervoor dat je je werk goed doet en altijd voor je taak bent berekend. Deze verzen uit de Gîtâ moet je niet alleen uit het hoofd leren, maar ook in praktijk brengen. Alleen wanneer je deze leringen in je dagelijks leven in praktijk brengt en hun betekenis volledig begrijpt, zullen al je zorgen van je afvallen en zal je verdriet verdwijnen. Maar als je hun betekenis niet begrijpt en deze verzen alleen maar herhaalt, kan je leed zelfs groter worden.

 

 

 

  

 
 
 
 

 

 

VAHINI'S

INHOUD

BABABOOKS


Bhagavad-Gîtâ - The Divine Song | Geetha Vahini | Een Lied van Geluk | Gîtâ Gezongen | Woordenlijsten | Audio