De
macht van God is oneindig en onbegrensd. De enorme
verscheidenheid die je ziet wanneer je kijkt naar het
heelal, is allemaal het gevolg van
mâyâ of illusie. Het
grofstoffelijke aspect van het universum zoals dat
zichtbaar is voor het menselijk oog, is maar een heel
klein gedeelte van de oneindige macht van de Heer.
Alle werelden kunnen door een klein deel van Gods voet
worden bedekt. Het is onmogelijk de grootheid van de
Heer te vatten. Hij doordringt het gehele universum,
het grofstoffelijke en het subtiele; er bestaat geen
plaats waar Hij niet is.
De
wereld is de belichaming van God. Je moet enige moeite
doen om het principe waarop de wereld berust, te
begrijpen. De maan bevindt zich op een afstand van
honderdduizenden mijlen van de aarde. De zon is vele
tientallen miljoenen mijlen verwijderd. Zelfs de
dichtstbijzijnde ster staat vele miljoenen mijlen ver
weg; en daaraan voorbij, in het uiterste bereik van
het zichtbare heelal, bevinden zich sterren die nog
miljarden keren verder weg zijn. Dit grofstoffelijke
aspect van het universum, in het Sanskriet het
bhûtâkâsha, dat naar onze
opvatting zo enorm uitgestrekt is, is slechts het
allerkleinste deel van het fijnstoffelijke of mentale
aspect van het universum, het
chittâkâsha. In dit fijnstoffelijke
universum of chittâkâsha is dat
hele reusachtige stoffelijke universum slechts als een
atoom.
Maar
het fijnstoffelijke of subtiele universum, dat zo
onbeschrijfelijk groot is in vergelijking met het
stoffelijke universum, is zelf slechts een
microscopisch klein gedeelte van een veel
uitgestrekter aspect van het universum, dat kan worden
omschreven als het causale of oorzakelijk universum,
het chidâkâsha. Het wordt zo
genoemd, omdat de grof- en fijnstoffelijke werelden
uit dit fijnste aspect van het universum ontstaan. Al
deze drie werelden, de grofstoffelijke, de
fijnstoffelijke of mentale en de causale, zijn zo
enorm groot dat de geschriften hebben verklaard, dat
zij onmogelijk door de menselijke geest kunnen worden
begrepen of in woorden uitgebeeld. Zij gaan elke
verbeelding te boven. Het denken kan het niet vatten.
En toch bevindt zich achter al deze werelden het
goddelijke principe, dat het grofstoffelijke, het
fijnstoffelijke en het causale te boven gaat. Dit
goddelijke principe is de uiteindelijke oorzaak van
alles (het mahâkârana).
God staat boven het grofstoffelijke, het
fijnstoffelijke en het causale en toch regeert Hij als
Heer over al deze werelden. Hij is de Meester van de
Tijd, van het Verleden, het Heden en de Toekomst.
Menselijke wezens hebben beperkte capaciteiten
gekregen en je zult ontdekken dat jij dit goddelijke
principe niet kunt begrijpen. Het gemakkelijkste pad
dat je kunt volgen is daarom bhakti yoga, het
pad van de devotie.
Toen Krishna deze yoga aan Arjuna
onderwees, deed hij het in drie stappen.
De
eerste en belangrijkste stap is:
Werk
voor Mij! (mat-karma-krit)
[B.G.
11: 55]
Je moet begrijpen dat wat voor werk je in deze
stoffelijke wereld ook doet, het reeds met God is
verbonden, want Hij is de Allerhoogste Meester van
deze wereld. Als je deze waarheid aanvaardt, beschouw
dan elke activiteit die je onderneemt als rechtstreeks
gedaan voor de Heer en maak alles wat je doet tot een
offer aan Hem.
De
tweede stap is:
Alleen
terwille van Mij! (mat-paramo)
[B.G.
11: 55]
Tot nu toe heb je alleen nog maar aan jezelf gedacht.
Maar wie ben je? Krishna zei: 'Ik ben het Die
in jou Mijn Licht laat schijnen.' Dit woord 'Ik'
behoort niet bij het lichaam. Het komt voort uit het
hogere Zelf, uit het Âtma. Dit 'Ik' moet
niet met het lichaam of met het denken of met het
intuïtieve vermogen worden gelijkgesteld of met
een ander aspect van het individu, want het gaat al
deze beperkingen te boven. Het heeft alleen betrekking
op het onbegrensde Âtma.
Als
je beperkte zelf zich met dit 'Ik' heeft verbonden, is
het slechts een weerspiegeling van het ene
Âtma. Wat je ook hebt gedaan, het was
alleen om aan het verlangen van het Âtma
te voldoen. Omdat je deze heilige waarheid niet
hebt beseft, ben je in de greep geraakt van de
zinsbegoocheling en je hebt je erdoor laten meeslepen.
Krishna zei tegen Arjuna: 'Wat je ook doet, doe het
ter wille van Mij, voor Mijn genoegen. Doe alles ten
behoeve van Mij. Handel als Mijn werktuig. Besef dat
alles wat je doet alleen ter wille van Mij is.' Dit
'Mij' of 'Ik' heeft betrekking op het
Âtma.
De
derde stap is:
Wees
slechts aan Mij toegewijd! (mad-bhaktah)
[B.G.
11: 55]
Je moet het innerlijke geheim van deze richtlijn
begrijpen. Devotie is de uitdrukking van liefde. Het
gevoel dat liefde wordt genoemd, komt voort uit het
Âtma. Liefde is synoniem met
Âtma. Liefde heeft helemaal niets te
maken met aardse gevoelens en wereldse zaken. Zij kent
geen scheiding tussen 'van jou' en 'van mij'. Liefde,
slechts een ander woord voor devotie, is de ware naam
van het Âtma. Dit principe van liefde,
dat voortkomt uit de kern van het hart, moet elke
handeling, elk woord en elke gedachte doordrenken. Dat
zal gebeuren als je eraan denkt dat alles wat je doet,
zegt of denkt, slechts gebeurt voor de genoegdoening
van God.
In
de waaktoestand kun je denken dat je alles doet ter
wille van je lichaam en je geest. Maar in de toestand
van diepe slaap ben je je van je lichaam en je geest
niet bewust. Ter wille van wie geniet je de rust en de
vrede van de slaap? Het is ter wille van het
Âtma. Slapen, eten, al de verschillende
handelingen in het dagelijks leven, worden alleen
verricht uit liefde voor het 'Ik'. Jullie denken dat
het voor jezelf is, maar dat 'Ik' komt in
werkelijkheid voort uit het Âtma en is
daaraan volkomen gelijk.
In
de Brihadaranyaka Upanishad beschreef
Yajñavalkya dit inzicht aan zijn vrouw
Maitreyî, toen hij de subtiele spirituele
betekenis van al de verschillende relaties tussen
mensen uiteenzette. Hij zei tegen haar: 'Ter wille van
wie houd je van mij? De vrouw heeft de echtgenoot niet
lief ter wille van de echtgenoot. Zij houdt van hem
ter wille van zichzelf. Wij denken dat de moeder van
het kind houdt ter wille van het kind, maar dat is
niet waar. Zij houdt van het kind ter wille van
zichzelf. Men zegt dat de goeroe, de leraar, van zijn
leerling houdt ter wille van de leerling, maar hij
heeft hem voornamelijk lief ter wille van zichzelf.'
In
dit verband kun je een waarheid ontdekken die
verscholen ligt achter alle spirituele oefeningen die
men verricht. De toegewijde heeft God lief, maar hij
houdt niet van God ter wille van God; hij houdt van
Hem ter wille van zichzelf. God echter houdt alleen
van de toegewijde ter wille van de toegewijde. De
reden hiervan is dat Hij geen enkel gevoel van
onderscheid kent, geen enkel gevoel van
individualiteit, dat bepaalde dingen van Hem zijn en
andere dingen van iemand anders. Als er een gevoel van
onderscheid en individualiteit bestaat, zal er
egoïsme ontstaan en het gevoel van 'ik' en
'mijn'. Maar God kan niet tot een vorm worden beperkt.
Hij kent geen zelfzucht; Hij heeft geen apart gevoel
voor 'mijn' en 'dijn'. Daarom worden de drie
stappen:
Werk voor Mij,
Alleen ter wille van Mij en
Wees alleen Mij toegewijd!
allemaal ten behoeve van jullie gegeven. Zij
zullen elk spoor van egoïsme verwijderen en je
helpen het doel te bereiken. Helaas begrijpen maar
heel weinig gelovigen de verheven waarheid achter deze
woorden.
Als
je jezelf wat koelte wilt toewuiven kun je een waaier
nemen en hiermee een beetje wind voortbrengen. Als er
daarentegen een wervelwind waait, zie je dat er
reusachtige golven tegen de oceaankust beuken en dat
er zelfs enorm grote bomen worden ontworteld. De
koelte die je door middel van een waaier kunt krijgen
is maar heel beperkt, maar de macht van God is
geweldig groot en kent geen grenzen. Denk eens aan de
volgende voorbeelden. Als je water probeert te putten
uit een bron, dan kun je slechts een zeer kleine
hoeveelheid water in één keer naar boven
halen. Maar wanneer het stortregent, zullen kleine
riviertjes tot woeste rivieren worden en zullen
oceanen zich verenigen tot een grote vloed. Het ene is
het resultaat van de beperkte macht van de mens en het
andere wordt veroorzaakt door de onbeperkte macht van
God.
Neem
het voorbeeld dat je in huis wat licht wilt hebben. Je
kunt een kaars aansteken of een electrische lamp
aandoen. Maar wanneer bij het aanbreken van de dag de
zon opkomt, dan worden de stad en het bos al spoedig
geheel met zonlicht overgoten. Het kleine licht van je
lamp is heel zwak vergeleken bij de volle luister van
de zon die overal schitterend staat te stralen. Ook
dit voorbeeld illustreert de onbegrensde macht van
God, tegenover de beperkte macht van de mens. Hoe kun
je deze onbegrensde macht van God bereiken? Hoe kan
het beperkte vermogen van een mens worden
getransformeerd tot het onbeperkte vermogen van God?
Alleen door overgave.
De
Heer heeft in de Gîtâ verklaard:
'Ik zal al je zonden vernietigen en Ik zal je
verheffen tot Mijn verheven niveau.' Hoe kan dat
gebeuren? De stoffelijke wereld die je met het
menselijk oog ziet, is het meest grove aspect van het
universum, het bhûtâkâsha
genaamd. Wanneer dit grofstoffelijke aspect in de
geest een fijne vorm aanneemt, krijg je het subtiele
aspect van het universum, het
chittâkâsha. En wanneer dit mentale
aspect in het hart een nog fijnere en subtielere vorm
aanneemt, dan is dat het causale aspect van het
universum, het chidâkâsha. Welnu,
de oneindige God, die ver boven deze werelden is
verheven en het grootste is van het grootste, neemt de
vorm aan van het kleinste van het kleinste en Hij komt
wonen in het chidâkâsha, in het
hart van de toegewijde. De prachtige waarheid is dat
een zo onmetelijke, onbegrensde en machtige God
zichzelf laat opsluiten in het hart van de toegewijde.
Hier is een verhaal ter illustratie.
Eens
kwam Nârada bij de Heer. God vroeg hem:
'Nârada, heb je tijdens al je reizen door de
wereld het grote geheim van de schepping kunnen
ontdekken? Heb je het mysterie achter deze wereld
kunnen doorgronden? Overal waar je kijkt zie je de
vijf grote elementen: aarde, water, vuur, lucht en
ether. Welk element is het belangrijkste, denk je?'
Nârada dacht een poosje na en antwoordde
toen: 'Heer, het massiefste, het grootste en het
belangrijkste van alle elementen moet de aarde
zijn.' De Heer antwoordde: 'Hoe kan de aarde het
grootste zijn als drie-vierde met water is
bedekt
en maar een-vierde land is? Die grote aarde wordt
verzwolgen door het water. Wat is groter, hetgeen
wordt verzwolgen of hetgeen verzwelgt?'
Nârada gaf toe dat het water groter moest
zijn, omdat het de aarde had opgeslokt. De Heer
vervolgde Zijn ondervraging. Hij zei: 'Maar
Nârada, wij kennen het oeroude verhaal van de
demonen die zich in de wateren verborgen en de
wijze Âgastya
die de hele oceaan in een teug opslokte om hen te
vinden. Denk je dat Âgastya groter is of is
de oceaan groter?' Nârada moest toegeven dat
Âgastya zonder twijfel groter was dan het
water dat hij had weggeslikt. 'Maar', ging de Heer
verder, 'men zegt dat toen hij zijn aardse lichaam
verliet, Âgastya een ster aan de hemel werd.
Een groot wezen als Âgastya schijnt nu
slechts als een kleine ster in de enorme
uitgestrektheid van het uitspansel. Wie denk je is
er dan groter, is het Âgastya of is het het
uitspansel?' Nârada antwoordde: 'Swami, het
uitspansel is zeker groter dan Âgastya.' Toen
vroeg God: 'Toch weten we dat de Heer eens, toen
Hij als avatâr kwam in het lichaam van de
dwerg Vâmana [zie ook
S.B.
8.18],
zo'n reusachtige gestalte aannam dat Hij zowel de
aarde als het uitspansel onder Zijn ene voet kon
houden. Denk je dat de voet van God groter is of is
het uitspansel groter?' 'O, de voet van God is
zeker groter', antwoordde Nârada. Maar toen
vroeg de Heer: 'Als Zijn voet alleen al zo groot
is, wat denk je dan van Zijn oneindige vorm?' Nu
voelde Nârada dat hij tot de slotconclusie
was gekomen. 'Ja', zei hij vol blijdschap, 'de Heer
is het grootst van al. Hij is oneindig en
onmetelijk. Er is in alle werelden niets groter dan
Hij.' Maar de Heer had nog een vraag. 'En wat denk
je van de toegewijde die de oneindige God in zijn
hart heeft kunnen opsluiten? Vertel Mij eens
Nârada, wie is er groter, de toegewijde die
God in zijn hart opsluit of God die door de
toegewijde wordt opgesloten?' Nârada moest
toegeven dat de toegewijde zelfs groter was dan God
en dat daarom de toegewijde de belangrijkste plaats
inneemt en zelfs de
Heer
overtreft.
Zo'n
enorme macht, die zelfs God kan binden, is binnen het
bereik van iedere toegewijde. Hoeveel omvang en
vermogen elke andere kracht ook moge hebben, hoe
schitterend die ook is, als deze macht door iets
anders wordt gebonden, moet dat wat bindt als
machtiger worden beschouwd. Gods ontzagwekkende macht
wordt gebonden door de macht van de liefde; daarom kun
je op het pad van devotie zelfs de Heer Zelf
vastleggen en Hem in je hart opgesloten
houden.
Als
je een druppel water uit de oceaan neemt en in de palm
van je hand houdt, lijkt die druppel in vergelijking
met de oceaan uiterst klein. Maar gooi je dezelfde
druppel water weer terug in de oceaan, dan wordt de
druppel weer één met de oneindige
oceaan. Als jouw kleinheid als menselijk wezen wordt
samengevoegd met de onmetelijke macht van God, word je
oneindig en almachtig, je wordt één met
God. In de geschriften staat geschreven: 'brahmavid
brahmaiva bhavati', hetgeen betekent: ken
Brahman
en je wordt waarlijk Brahman. Met andere
woorden: door God te leren kennen ga je tegelijk op in
Hem. Het proces dat God en jou verenigt, wordt
bhakti yoga genoemd, het pad van
devotie.
Maar
ongelukkig genoeg willen veel mensen tegenwoordig God
zelfs niet erkennen; in plaats daarvan vertrouwen zij
liever op hun eigen beperkte kracht en laten zich
alleen imponeren door menselijke prestaties. Zij zijn
bereid diep te buigen voor een onbetekenende
dorpsagent of een kleinzielige rijksambtenaar, maar
zij weigeren ootmoed en gehoorzaamheid te betuigen aan
de almachtige kosmische persoonlijkheid die Meester is
van het gehele universum. God die de oorsprong en de
oorzaak is van alles wat zichtbaar is en alles wat
onzichtbaar is, wil men niet kennen. De reden voor
deze treurige toestand is, dat maar zeer weinigen de
waarheid kunnen begrijpen die achter Gods zichtbare
schepping verborgen ligt. Kleine geesten volgen
slechts de kleine zijwegen. Als je zou begrijpen dat
alles slechts een afspiegeling is van de
goddelijkheid, zou je nooit het verkeerde pad
volgen.
Waarom
zou je wilde vruchten in het bos gaan zoeken als je
een boom op je binnenplaats hebt staan die al je
wensen vervult? Waarom zou je op de markt rondzwerven
om te proberen melk te kopen als je de hemelse koe in
huis hebt? Als je de onbeperkte weldaden erkende die
je kunt ontlenen aan de hemelse koe, zou je nooit
elders zoeken en verstrikt raken in onbenullige
bezigheden. Voor kleine geesten lijken zelfs kleine
dingen heel groot. Er wordt gezegd dat de mens altijd
krijgt wat hij verdient. Denk je klein, dan krijg je
weinig. Nietige gedachten brengen kleinzielige
karakters voort. Je wordt door kleine dingen
aangetrokken omdat je denkt dat je macht beperkt is.
Maar je macht is in werkelijkheid
onbeperkt.
Je
blijft klein omdat je jezelf met het lichaam
vereenzelvigt. Je denkt aham dehasmi - ik
ben het lichaam; deze gedachte houdt je in een
toestand van kleinheid. Maar je moet gaan van aham
dehasmi naar aham jîvasmi; van 'ik
ben het lichaam' naar 'ik ben de ziel, de
goddelijke vonk.' Verhef je op deze manier vanuit
het stadium van het dualisme (dvaita) naar het
stadium van het beperkte nondualisme
(vishishtadvaita). Daarna moet je van aham
jîvasmi naar aham brahmasmi gaan, van
'ik ben de ziel, een deel van het goddelijke'
naar 'ik ben de goddelijkheid zelf, ik
verschil niet van God, God en ik zijn
één.' Dat is het hoogste geestelijke
stadium van het volledige nondualisme
(advaita). Het gevoel waarmee je begint, het
gevoel dat je het lichaam bent, is geheel doortrokken
van het dualisme; het is de oorsprong van al het leed.
Zolang je bent ondergedompeld in het dualisme, de
tweeheid, is alles lijden en verdriet. Als je jezelf
met het âtma vereenzelvigt, zal alles
geluk en vreugde zijn.
Je
moet je denken verheffen, je altijd met het
âtma vereenzelvigen en de onware
vereenzelviging met het lichaam opgeven. Dat is de
juiste houding van aanbidding. Aanbidding wordt in het
Sanskriet upâsana
genoemd, hetgeen betekent 'dichtbij zitten'.
Maar het is niet voldoende om dichtbij te zitten en
nabij te zijn. De kikvors zit op de lotusplant, maar
vindt de kikker baat bij de zoete nectar die zich in
de lotusbloem bevindt? Het heeft geen zin om alleen
maar vlakbij te zijn; je moet ook Gods kind zijn. Je
moet de honing kunnen opzuigen.
Je
buren kunnen heel dicht bij je zijn, maar de problemen
en moeilijkheden die zij ondervinden, zullen je niet
zo sterk beroeren. Aan de andere kant begin je je al
zorgen te maken als je zelfs een week geen brief
krijgt van je broer of echtgenoot aan de andere kant
van de wereld, bijvoorbeeld in Amerika. In dat geval
is het lichaam ver weg, maar je wederzijdse liefde
heeft tot gevolg dat jullie toch dichtbij en elkaar
dierbaar zijn. De relatie met de buren is niet geladen
met dezelfde liefde, hoewel zij heel dichtbij kunnen
zijn. Neem een ander voorbeeld. Er kunnen in een huis
enkele muizen en mieren rondlopen; zijn dat je
vrienden? Bij lichamelijke nabijheid behoort ook
dierbaarheid; een diep gevoel van liefde moet de
relatie ontwikkelen en doordringen.
Upâsana betekent dicht bij God zijn en
ook zeer bemind zijn bij God.
Welke
weldaad kun je ondergaan door dichtbij en dierbaar te
zijn? Wanneer je dicht bij een lamp zit, heb je licht
en met behulp van dat licht kun je 's avonds wat
nuttig werk doen. Wanneer je onder een ventilator zit,
krijg je een koel windje en de hitte die je ongemak
bezorgde, zal worden verdreven. Wanneer je in het
koude jaargetijde bij een kachel zit, zul je worden
beschermd tegen de kou die je dan misschien hindert.
In elk geval wordt de ene hoedanigheid verwijderd en
neemt een andere hoedanigheid de plaats daarvan in. Op
diezelfde wijze zul je, als je dicht bij God bent en
als je door Hem wordt bemind, Zijn liefde ontvangen en
zullen weldra al je slechte eigenschappen verdwijnen
en plaatsmaken voor de goede eigenschappen, zoals God
die belichaamt. Ontwikkel je liefde, zodat je steeds
dichter bij God kunt komen en Hem steeds dierbaarder
zult worden. De gemakkelijkste manier om dichter bij
God te komen, is aan Hem te denken bij alles wat je
ziet, bij alles wat je zegt en bij alles wat je doet.
Denk alleen aan God en hoe je steeds dichter bij Hem
kunt komen en meer door Hem geliefd kunt
worden.
Op
het pad van devotie is het niet genoeg om God lief te
hebben; je moet je ook bezighouden met activiteiten
die de Heer behagen, zodat je Gods liefde kunt
oproepen en Zijn liefde voor jou kunt voelen. Een
toegewijde moet een aantal karaktereigenschappen
bezitten die hem bij God bemind maken. Treed afkeuring
of lof, hitte of kou, winst of verlies, vreugde of
verdriet, eer of oneer, of elk ander paar
tegenstellingen, tegemoet met een gelijkmoedige geest
[zie ook B.G.
6: 7].
Word niet terneergeslagen wanneer je wordt
bekritiseerd of verrukt wanneer je wordt geprezen.
Word niet uitgelaten bij winst of neerslachtig bij
verlies. Neem dezelfde houding aan tegenover hitte en
kou; beide kunnen een bron van vreugde voor je
zijn.
In
het winterseizoen is het wenselijk wollen kleding te
dragen en je zult je dan behaaglijk voelen bij een
warmtebron; in het zomerseizoen zul je dunne kleding
nodig hebben en ben je blij met wat kou. Warmte kan je
soms blij maken, op andere momenten kan kou je vreugde
geven. De manier waarop je ermee omgaat, bepaalt of je
er vreugde aan beleeft of niet. Hitte en kou, winst en
verlies en in feite al de verschillende paren van
tegenstellingen en al het andere in de wereld hebben
hun nut. Alles is met een doel geschapen; je moet
alles gebruiken op de manier die bij jouw leven en
jouw ontwikkelingsfase past.
Het
zou volstrekt dwaas zijn om aan een kind een gouden
beker te geven of een zwaard aan een waanzinnige. Een
gouden beker, die zeer waardevol is, moet alleen aan
iemand worden gegeven die die beker naar waarde weet
te schatten. Zo iemand zal er grote vreugde aan
beleven en hij zal weten hoe hij de beker moet
gebruiken. Op dezelfde manier zal degene die de waarde
van de devotie kent, die devotie gebruiken om zichzelf
en anderen met zuivere vreugde te vullen. Oprechte
liefde zal nooit iemand moeilijkheden bezorgen; liefde
zal nooit tot gevolg hebben dat je elkaar gaat haten.
In het twaalfde hoofdstuk van de
Gîtâ [zie B.G. 12:
13-14]
worden eigenschappen opgesomd die voor een toegewijde
wenselijk zijn. Het begint met 'adveshthâ
sarva-bhâtânâm', laat er geen
vijandschap zijn tegen welk schepsel ter wereld ook.
Het als een papegaai herhalen van 'Heer, ik houd van
U' en tegelijkertijd andere mensen verdriet doen, kan
niet als devotie worden beschouwd.
Je
wordt een toegewijde, vervuld van liefde en
toewijding, wanneer je je volledig overgeeft en bereid
bent ieder bevel van de Heer uit te voeren. Arjuna
voelde zich door hoogmoed en egoïsme
terneergeslagen, maar nadat hij naar God had
geluisterd, viel Arjuna aan de goddelijke voeten en
zei: 'Heer, ik ben Uw leerling. Leer mij wat goed voor
mij is. Ik geef mij geheel aan U over.' Tot op dat
ogenblik hadden zij elkaar behandeld als zwagers. Maar
toen Arjuna eenmaal had gezegd: 'Ik zal doen wat U
zegt, ik zal Uw bevelen uitvoeren!', werd hij een
toegewijde. De transformatie vond plaats in zijn
geest, toen hij de relatie van zwager veranderde in
die van discipel, met de Heer als zijn leraar. Een
dergelijke mentale omvorming is voor een toegewijde
absoluut noodzakelijk. Zonder deze transformatie zal
je devotie vruchteloos en nutteloos blijven, welk
niveau van nabijheid tot de Heer je ook meent te
hebben bereikt.
Doe
je plicht in het leven en wees je altijd bewust van
deze hoge principes. Wees gelijkmoedig en zorg ervoor
dat je je werk goed doet en altijd voor je taak bent
berekend. Deze verzen uit de Gîtâ
moet je niet alleen uit het hoofd leren, maar ook in
praktijk brengen. Alleen wanneer je deze leringen in
je dagelijks leven in praktijk brengt en hun betekenis
volledig begrijpt, zullen al je zorgen van je afvallen
en zal je verdriet verdwijnen. Maar als je hun
betekenis niet begrijpt en deze verzen alleen maar
herhaalt, kan je leed zelfs groter worden.