Vairâgya betekent onthechting, of
afstand doen; het is de onthechting van de geest en de zintuigen van de
voorwerpen van de wereld. De geest bedekt het Zelf. Daarom wordt de
geest soms beschreven als een sluier. De geest zelf wordt vastgehouden
door de zintuigen. De zintuigen voelen zich aangetrokken door de
voorwerpen van de zinnen en raken erin verstrikt. Daarom is het
beheersen van de zintuigen de eerste stap die je moet nemen. Hiervoor
is onthechting essentieel.
Heb je eenmaal onthechting van
de voorwerpen van de zinnen tot stand gebracht, dan zullen de zintuigen
niet langer in staat zijn de geest vast te houden. Een geest die niet
meer door de zintuigen wordt beheerst, zal zuiver en doorzichtig
worden. Hij zal niet langer zijn verhullende invloed uitoefenen op het âtma. Wanneer de sluier van de
geest oplost, krijgt het Zelf een beeld van zijn Zelf. Dan raak je
verzonken in de eenheid van alle bestaan en geniet je de gelukzaligheid
die je ware natuur is. De Gîtâ heeft geleerd dat vairâgya,
onthechting,
van het grootste belang is om het âtma te
verwezenlijken [zie ook SB 11:9,
5-12 &
B.G. 18: 2
& 11].
Dit wordt ook onderwezen in Patañjali's
yoga
sûtra's. Hierin wordt gesteld dat onthechting betrekking
heeft op
een geest die niet hevig bewogen wordt door de zintuigen en de
voorwerpen die hen aantrekken. Zo'n geest, vrij van de slavernij van de
zintuigen en de zintuiglijke voorwerpen, is zuiver en onaangetast door
misleiding. Je verkrijgt een zuivere geest wanneer je al de dingen van
deze wereld ziet als vergankelijk en veranderlijk. De Upanishad's verklaren dat al het
geschapene, vanaf het laagste schepsel in de zichtbare wereld tot het
hoogste en zelfs tot aan de hemelse wezens toe, kortstondig is en aan
verandering onderhevig. Als je dit weet, moet je alle gehechtheid aan
zintuiglijke voorwerpen laten varen; elke gehechtheid zal geleidelijk
maar gestaag leiden tot slavernij [zie ook B.G. 2b:
55-72].
Zoals het vuur automatisch
uitdooft als het brandhout wordt weggehaald, zo zullen de zintuigen
krachteloos worden als de zintuiglijke voorwerpen eenmaal zijn
weggenomen. De geschriften verklaren met veel klem dat slechts hij die
zelfs de hemelse verblijfplaats van de Heer als iets alledaags
beschouwt en niets minder wil dan de volle verwerkelijking van het âtma,
een
ware vairaji is, een waarlijk onthecht mens.
De Katha Upanishad vertelt het verhaal van
een kleine jongen, Naciketas, die naar Yama ging, de god van de dood.
Yama sprak: 'Ik zal je volledig meesterschap en volle heerschappij
geven over alle rijkdom en macht op aarde en ik zal je alle genoegens
geven van de hemelse wereld.' Naciketas antwoordde: 'Deze wereld en
alle werelden daarbuiten zijn maar vergankelijk, zij blijven niet
bestaan. Ik wil niets te maken hebben met alles wat komt en gaat. Ik
wil alleen het âtma aanschouwen. Ik wil de uiteindelijke waarheid
gaan beseffen, dat wat nooit verandert. De wereld met zijn gebondenheid
en al het verdriet dat daarmee gepaard gaat, zijn er voor de mens die
zich laat beheersen door de voorwerpen van de zintuigen. Zij interesseren mij niet.'
Stel, dat
je al lange tijd in een bepaald huis woont. Op een dag moet je
verhuizen naar een andere verblijfplaats. Je pakt al je bezittingen in
een vrachtwagen en rijdt ze naar het nieuwe huis. Nu is het heel gewoon
dat je zelfs zover gaat dat je versleten sloffen en bezems in een krant
pakt en meeneemt, omdat je vindt dat ze jou toebehoren. Waarom doe je
dat? Omdat je je hebt laten binden door deze zintuiglijke voorwerpen.
Je vindt het zo belangrijk om al deze oude dingen in te pakken en mee
te nemen, omdat je eraan gehecht bent; je vindt dat ze bij jou horen.
Maar neem een ander voorbeeld, namelijk dat van een directeur of hoofd
van een school.
In zo'n onderwijsinstelling
zijn vast wel een bepaald aantal waardevolle zaken. Bijvoorbeeld de
laboratoriumuitrusting, tafels, stoelen, ander meubilair, een muurklok
enzovoort. Wanneer het schoolhoofd met pensioen gaat of wordt
overgeplaatst, voelt hij zich aan die dingen niet gehecht. En dus
verlaat hij de school met hetzelfde vrije gevoel waarmee hij gekomen
was. Hij maakt zich geen zorgen over al die waardevolle spullen die hij
bij zijn vertrek moet achterlaten. Hij weet namelijk heel goed dat geen van
die zaken hem toebehoort. Daarom voelt hij zich bij het verlaten van de
school niet gehecht aan deze dingen en heeft geen interesse.
Waar er een gevoel van 'mijn-heid'
en
bezit is, daar zal ook het lijden een probleem zijn. Als je geen
gevoel van bezit hebt, zul je ook door niets worden gebonden en zul je
niet lijden. Daarom is alleen het gevoel van 'ik'
en
'mijn'
de oorzaak van al deze gebondenheid, dit lijden, dit verdriet.
Evenals het schoolhoofd moet
je gebruik maken van al de voorwerpen die je in de wereld tegenkomt.
Geef de voorwerpen zelf niet op en geef ook niet je daden en
activiteiten op. Geef alleen de gehechtheid aan die dingen op en geef
tevens de gehechtheid op aan de wereld en je activiteiten daarin. Deze
gehechtheid moet worden getransformeerd en veranderd. Met andere
woorden: geef de vruchten van je daden op. Vervul je
plicht met een gevoel van volledige onthechting omdat je inziet hoe
gebrekkig de objectieve wereld is.
Op het moment dat je de wetten
begrijpt die ten grondslag liggen aan het wereldgebeuren, het moment
dat je de tekortkomingen van de dingen in de wereld ziet, zul je in
staat zijn de banden ermee te verbreken. Wie is er de ouder en wie is
het kind vóórdat je geboren wordt? Wie is de echtgenoot
en wie de echtgenote vóór het huwelijk? Slechts na de
geboorte is er een ouder en een kind. Vóór die tijd was
er geen relatie en daarná zal er ook geen relatie zijn. Slechts
in de kortstondige overgangsperiode daartussen komen er gevoelens van
bezit en gehechtheid naar boven. Dit is alleen te wijten aan
tekortkomingen in je zienswijze en in je benadering. Het komt voort uit
een bekrompen, kortzichtige houding.
Alleen je gevoelens en je
houding zijn de oorzaak van al je zorgen. Als je eenmaal de
tekortkomingen van de dingen hebt erkend, dan is er geen plaats meer
voor bezitsdrang. Probeer het principe van de gehechtheid te begrijpen.
Je moet een toestand bereiken waarin je geen enkele gehechtheid of
gebondenheid meer hebt, zelfs niet tijdens de droom of in de diepe
slaap. Als je gevoelens van gehechtheid stimuleert gedurende de
waaktoestand, dan zullen die ook in subtiele vorm aanwezig zijn tijdens
de droom en de diepe slaap. De droomtoestand is te vergelijken met een
spiegelbeeld. Alles wat je ervaart in de waaktoestand, zal in de droom
een beeld achterlaten. Daarom zijn waak- en droomtoestand zoiets als
object en beeld. Als je in de waaktoestand het juiste pad volgt, de
waarheid erkent en je gedraagt naar het 'licht' daarvan, dan zul je dat
in de droomtoestand zeker ook doen.
Om op het pad van bewust leven
vooruit te komen, moet je de tekortkomingen van de dingen herkennen en
ze langzaam te boven komen door je gehechtheid eraan op te geven. Omdat
de tijd voortschrijdt, is alles onderhevig aan veranderingen. Voedsel,
vandaag vers gekookt, is smakelijk en heerlijk. Zolang het vers is,
heeft het het vermogen en de kracht om je gezondheid te geven. Maar
hetzelfde voedsel wordt na verloop van twee dagen vergif. Alles wat je
beschouwt als goed, nuttig, gezond en weldadig, zal na een poos
veranderen in iets slechts, iets waardeloos, iets ongezonds of iets
schadelijks. In dat verband kun je ook de vier typen van toegewijden zo
beschouwen: de arthi (de bedroefde), de artharti (de
zoeker naar materieel gewin), de jignasu (de zoeker naar
geestelijke kennis) en de jñânî (de wijze).
In een bepaald tijdsbestek kan een en dezelfde persoon deze vier stadia
doorlopen. We kunnen ook eens de veranderingen bekijken die
plaatsvinden in de loop van een mensenleven. Direct na de geboorte
noemt men de boreling een baby; na een paar jaar heet het een kind.
Twintig jaar later wordt dezelfde persoon beschouwd als een volwassene
en na nog eens dertig jaar zal hij grootouder zijn. Er zijn geen vier
verschillende mensen, het is steeds dezelfde persoon, maar door het
verstrijken der jaren krijgt hij verschillende namen die overeenkomen
met de levensfase waarin hij verkeert [zie ook âs'rama].
Het leven als mens, dat zeer
moeilijk te verkrijgen is [zie ook S.B. 10.63:
41-42 & 11.9: 29], ondergaat bij het
verglijden van de tijd veel veranderingen. Als dit waar is voor mensen,
hoeveel te meer is het dan waar voor alle andere schepselen en dingen
in deze wereld. Als je je afvraagt wat de grootste tekortkoming is van
een menselijk wezen, zul je ontdekken dat het de veranderingen zijn die
optreden in 's mensen fysieke zijn; of ze nu goed zijn of slecht, deze
veranderingen zijn niet te vermijden. Omdat veranderingen
onafscheidelijk verbonden zijn met de wereld van verschijnselen, moet
je aan niets of niemand gehecht raken of het gevoel laten ontstaan dat
iets van jou is.
Wie is de vader? Wie is de
moeder? Wie zijn de kinderen? Wie zijn de familieleden? Wie zijn de
vrienden? Het zijn alle veranderende vormen. Je kunt op deze vragen
geen antwoord geven dat voor alle tijden geldt. Als je je bewust bent
van al de veranderingen die steeds in al deze relaties optreden, hoe
kun je er dan op enigerlei wijze aan gehecht raken? De Gîtâ
leert dat men alle veranderingen die door de tijd worden veroorzaakt
als fundamentele gebreken en fouten moet leren zien. Maak je daarom
volledig los van de gebrekkige vormen die aan zulke veranderingen
onderhevig zijn. Zij zijn niet van blijvende aard [zie ook S.B. 10.5:
24-25].
Vairâgya,
onthechting, is de eerste belangrijke discipline die je moet beoefenen.
De tweede is abhyâsa, voortdurend oefenen. Welke
oefeningen kunnen abhyâsa worden genoemd? Een daarvan is tapas,
soberheid
of boetedoening. Op het moment dat men het woord tapas
hoort, wordt men een beetje bang. Men associeert tapas
klaarblijkelijk met het woud intrekken, alles eten wat daar aan
vruchten en wortels voorhanden is en zichzelf aan een aantal risico's
en ongemakken blootstellen. In werkelijkheid is dat geen tapas.
Dat is slechts het lichaam een aantal uiterlijke ongemakken en straffen
laten ondergaan [zie ook B.G. 17: 5-6].
Niet het lichaam moet het
lijden ondergaan, maar de geest. Tapas moet zich richten op de rajo-
en
tamoguna's in de geest, het gevoel van 'doener-zijn'
en
'bezitten' die vat hebben op je geest zo krachtig onder handen nemen
dat zij hun greep op je verliezen. Tapas betekent ook alle
gebreken verwijderen die te maken hebben met de zintuigen. Dit is de
ware tapas.
Er zijn drie soorten tapas:
De
eerste is de tapas van het lichaam. De tweede is de tapas
van de tong [zie ook S.B. 11.8: 21], betrekking hebbend op het
spreken. De derde is tapas van de gedachten.
Lichamelijke tapas wil
zeggen het lichaam gebruiken voor goede daden. Dat houdt in het
aanbidden van de Heer alsmede het uitdrukking geven aan dankbaarheid
door grote zielen te dienen. Als je hun genade verdient, zullen de
zelfzuchtige aspecten, het 'ik'- en 'mijn' -gevoel, langzaam afnemen
[zie ook de vaishnava-bhajans: Gurudev & Sarvasva
Tomâra
Carane].
Wanneer deze negatieve
eigenschappen eenmaal aan kracht hebben ingeboet, zullen er automatisch
positieve eigenschappen en daden ontstaan. Je zult aangetrokken worden
door goed gezelschap, door satsang. Daardoor zul je de Gîtâ,
de
Vahini's, [het S'rîmad
Bhâgavatam of Bhâgavata Purâna], de Ramâyana, de Upanishad's en andere grote
heilige teksten zoals deze beginnen te lezen en te bestuderen.
Bovendien ga je liefdadig werk verrichten op het gebied van onderwijs,
geneeskunde en ziekenhuizen, de armen van voedsel voorzien en andere
goede doeleinden nastreven. En precies zoals de verschillende typen van
liefdadigheid - zoals geld, koeien en land weggeven - het traditionele
middel waren om het lichaam te gebruiken voor geheiligde activiteiten
[zie bijvoorbeeld S.B. 10.3:
11-12 & 10.5: 3], zul je je lichaam nu
gebruiken op een geheiligde wijze. Omdat je geen schadelijke of
verboden activiteiten meer onderneemt, zul je niet meer betoverd raken
door de rajo- en de tamoguna. Je bevrijdt jezelf van de
band met deze twee guna's. Dat is allemaal te beschouwen als
lichamelijke boetedoening of tapas [zie ook Leringen van Sathya Sai Baba].
Tapas van het spreken
is het gebruiken van goede en edele woorden. Zelfs als je de
waarheid spreekt, wees dan niet streng of vinnig. Let erop dat je
anderen niet kwetst. De Gîtâ zegt hierover dat
waarheid zoet en geweldloos moet zijn. Gebruik de tong die je
geschonken is als een heilig instrument om vreugde en verrukking aan
anderen te geven en om hen te helpen. Laat anderen niet geestelijk
lijden. Gebruik je gedachten om je te helpen aan God te denken en je op
Hem te concentreren. Gebruik je tong om alle glorierijke eigenschappen
van God te beschrijven. Gebruik woorden die anderen tot grote steun
zijn. Gebruik je spreken om anderen het juiste pad te wijzen. Je moet
in staat zijn aan anderen uit te leggen welke indrukwekkende en goede
ervaringen je hebt gehad. Je moet mensen corrigeren als zij op het
verkeerde pad gaan door de juiste woorden te kiezen en ze liefdevol toe
te spreken. Je moet overtuigd zijn dat er geen spoor van onwaarheid je
hart binnentreedt of in je spreken sluipt. Je moet je volledig wijden
aan waarheid [sathya] en geweldloosheid [ahimsa].
Als je het pad van de
waarheid volgt, zul je menig probleem tegenkomen. Een zekere wijze man
die boete deed had gezworen dat hij, wat er ook mocht gebeuren, het pad
van waarheid en geweldloosheid zou blijven volgen. Een wrede jager die
dit hoorde, probeerde de wijze ertoe te brengen zijn eed te breken. Hij
jaagde een hert op en dreef het dier in zodanige richting dat het de
rishi, die verdiept was in tapas, wel moest passeren. De wijze zag het
dier, dat zich verschool in het struikgewas. Dejager kwam voorbijgerend
en vroeg aan de wijze: 'Heb je hier een hert voorbij zien komen?' De
rishi was in grote tweestrijd. Als hij de waarheid vertelde, zou hij
het hert schade toebrengen, maar als hij de waarheid niet vertelde zou
hij zijn eed breken. In het ene geval zou hij zondigen door een ander
wezen schade toe te brengen en in het andere zou hij door te liegen een
zonde begaan. De wijze vond een uitstekende manier om dit dilemma op te
lossen. Hij beantwoordde de vraag van de jager op een enigszins
raadselachtige wijze. Hij zei: 'De ogen die zien kunnen niet spreken en
de mond die spreekt kan niet zien. Dat is de waarheid.'
Zelfs in zulke moeilijke
situaties mag men geen leugen vertellen, ook al zou je niet in staat
zijn de waarheid te spreken. Als je de tapas van het spreken
beoefent, kunnen er zulke moeilijke situaties ontstaan. Je moet dan
alles in het werk stellen om je eruit te redden zonder een enkele
leugen. Wat ook de omstandigheden mogen zijn, lieg nooit. Als je de
waarheid niet kunt spreken, kun je beter stilte bewaren dan liegen.
Bekijk de derde tapas
eens, de tapas van de gedachte. Met dit type tapas moet
je goede kwaliteiten en deugden in jezelf ontwikkelen. Je gezicht
weerspiegelt alle gedachten die door je heen flitsen. Daarom zegt men
dat het gezicht de inhoud van het denken weergeeft. Alle gedachten
worden weerspiegeld op je gezicht. Als je verdriet hebt, zal je gezicht
die geestelijke toestand aantonen. Als je heilige gedachten hebt, heb
je een vrolijk gezicht. Het effect van het denken en van de gedachten
is op deze manier eenvoudig te zien.
Alleen als je heilige
gedachten, heilige gevoelens en heilige ideeën hebt, zul je
gelukkig en blij kunnen leven. Als slechte gedachten je kwellen, zal je
glimlach gekunsteld zijn. Het zal de verstoorde toestand van je hart
verraden als iemand bij je komt en met je spreekt, zelfs al probeer je
te glimlachen. Je moet je niet in een dergelijke situatie laten
brengen, maar zelf altijd innerlijk gelukkig blijven. Wanneer ben je
gelukkig en vrolijk? Slechts wanneer je gedachten goed en heilig zijn.
Om zulke goede en heilige gedachten [Beluister de bhajan 'Goede Gedachten' - door de Sai Singers] te bezitten moet je
voor zover dat mogelijk is, je gedachten beheersen.
Je moet voor ten minste een
paar uur per dag stilte in acht nemen. Dan zal het denken enige tijd
met rust gelaten worden door woord- en gedachtengolven. Herhalen van
Gods heilige naam en concentratie op de Heer kun je ook beoefenen om
rust te geven aan het denken. Herhaling van de naam en het denken aan
de Heer brengen innerlijke en uiterlijke zuiverheid teweeg. Zoals je je
lichaam elke dag baadt en het verandert in een schoon, uiterlijk
voertuig, moet de geest regelmatig een zuiverend bad krijgen om hem
nieuwe frisheid en heiligheid te geven. Nu interesseer je je
voornamelijk voor lichamelijke reinheid, maar je moet je ook
bezighouden met mentale zuiverheid, die even belangrijk is voor het
leven. Goede gedachten, goede gevoelens en goede daden zijn van grote
invloed op het tot stand brengen van innerlijke zuiverheid.
Tapas betekent in
werkelijkheid het tot stand brengen van fysieke, vocale en mentale
eenheid door daden, woorden en gedachten te verenigen. Dit is de echte tapas.
Een
mahâtma, een grote ziel, is iemand die in staat
is de
eenheid van deze drie te ervaren. Als iemands gedachten, woorden en
daden van elkaar verschillen, kan hij niet als een groot mens worden
beschouwd. Tapas heeft betrekking op het vernietigen van de rajo-
en tamoguna's, de vurige en de trage natuur, door beide in de
harmonieuze sattvaguna te laten samensmelten. Dat is te
bereiken door het beheersen van de tamoguna, met behulp van de rajoguna
en door daarna de rajoguna te beheersen met de sattvaguna.
Op
die manier kun je de harmonie ervaren die uitgaat van deze drie als
geheel. Uiteindelijk moet je zelfs de invloed van sattvaguna
kunnen weerstaan.
Stel dat je op een doorn hebt
getrapt. Als je de doorn uit je voet wilt verwijderen, is daarvoor geen
speciaal instrument nodig. Het is al genoeg om die met een andere doorn
te verwijderen. Daarna kun je beide doornen weggooien. Op dezelfde
wijze kunnen de twee lagere guna's die je zoveel last hebben
bezorgd, worden verwijderd met behulp van de doorn van de sattvaguna.
Je
hebt de sattvaguna nodig om deze twee guna's te
verwijderen. De sattvaguna kan men omschrijven als een gouden
ketting, de rajoguna als een koperen ketting en de tamoguna
als een ijzeren. Deze kettingen binden je alle drie op dezelfde manier.
Het metaal van de ketting kan in waarde variëren, maar alle drie
binden ze je even sterk vast.
Als iemand vastzit aan een
gouden ketting, is hij dan toch gelukkig? Nee! Gebondenheid blijft
gebondenheid, of het nu komt door een ketting van goud, van koper of
van ijzer. Zo veroorzaakt zelfs de sattvaguna gebondenheid en
uiteindelijk moet je je ook hiervan ontdoen.
Je moet jezelf van alle
gebondenheid bevrijden, maar je hebt de sattvaguna nodig totdat
je het goddelijk niveau hebt bereikt. Ben je eenmaal opgegaan in de
Heer, dan is er geen sattvaguna meer. In die toestand spelen de
drie guna's geen rol meer. Slechts wanneer je deze
eigenschappen alle drie aan de Heer hebt geofferd en eraan bent
ontstegen, zullen de ketenen der slavernij van je afvallen.
De Gîtâ
leert dat voor het beheersen van de geest, abhyâsa en vairâgya,
gestage
oefening en onthechting, van het grootste belang zijn. Oefening
betekent niet alleen het dagelijks plegen van rituele handelingen. Wat
bedoeld wordt met oefening is: het lichaam, de geest en de tong zo
gebruiken dat je niet gehecht raakt.
Oefening betekent je hele
leven oriënteren op dat ene doel: het bereiken van
goddelijkheid. Elk woord dat je spreekt, elke gedachte die in je
opkomt en elke daad die je uitvoert, moet zuiver zijn en in
overeenstemming met de waarheid. Waarheid en zuiverheid zijn de
werkelijke instrumenten om tapas te doen. Het is mijn wens dat
jullie deze edele eigenschappen tot ontwikkeling brengen en daarmee
jullie leven heiligen.